lovrary

William Shakespeare

Sonnetten

Sonnet 1: Zich Te Vermeerd’Ren Is Der Schoonsten Plicht

Sonnet 1: Wij Eischen Van De Schoonheid Rijken Oogst

Sonnet 1: Uit Schoonste Schepsels Wenschen We Ons Een Spruit

Sonnet 2: Als Veertig Winters Uw Gelaat Berennen

Sonnet 2: Als Veertig Winters Leegren In De Groef

Sonnet 2: Als Veertig Winters Leegren Om Uw Hoofd

Sonnet 3: Zeg, In Uw Spiegel Ziend, Tot Uw Gelaat

Sonnet 3: Zeg In Den Spiegel Aan Uw Frisch Gelaat

Sonnet 3: Zie In Uw Glas En Zeg ’T Gelaat Daarin

Sonnet 4: Vergeefsche Lieflijkheid, Waarom Verspilt

Sonnet 4: Waarom Geeft Gij, Verloren Lieflijkheid

Sonnet 4: Onvruchtbre Lieflijkheid, Waarom Verkwist

Sonnet 5: Die Uren, Die Met Teed’Re Zorg Dit Beeld

Sonnet 5: De Uren, Die Den Liefelijken Schijn

Sonnet 5: Die Uren Die Met Teeder-Sterk Vermogen

Sonnet 6: Dat Dus Niet ’S Winters Vuist Uw Zomer Vatt’

Sonnet 6: Geen Ruwe Hand Mag Schennend U Verslaan

Sonnet 6: Laat Dan Niet Winters Dorre Hand Uw Zomer

Sonnet 7: Zie, Heft In ’T Oosten ’T Vorst’Lijk Hemellicht

Sonnet 7: Zie, In Het Oosten Staart, Wanneer Het Licht

Sonnet 7: Zie, Als In ’T Oosten Het Goedgunstige Licht

Sonnet 8: Zoo Lieflijke Muziek En Poëzij

Sonnet 8: Hoort Gij, Muziek Voor ’T Oor, Muziek Met Smart?

Sonnet 8: Hoe Maakt U, Zelf Muziek, Muziek Bedroefd

Sonnet 8: Muziek Voor ’T Oor, Hoe Doet Muziek U Treuren?

Sonnet 8: Hoe Kan U, Zelf Muziek, Muziek Bedroeven?

Sonnet 9: Spreek! Is ’T Uit Vrees, Dat Eens Een Weduw Ween’

Sonnet 9: Beangst U, Dat G’ Een Weduw Achterlaat

Sonnet 9: Is Het Uit Vrees Een Weduw Te Doen Weenen

Sonnet 10: Erken, En Schaam U, Dat Gij Niemand Mint

Sonnet 10: Schaam U En Zeg Dat Ge Geen Liefde Kent

Sonnet 11: Schoon Ge Ook Verwelkt, – Al Wat Gij Hebt Verloren

Sonnet 11: Zoo Snel Als Ge Verwelkt, Zoo Snel Ook Groeit Ge

Sonnet 12: Zie Ik Den Stâgen Gang Van ’T Uurwerk Aan

Sonnet 12: Als Klokslag Mij Herinnert Aan Den Tijd

Sonnet 12: Als Ik De Klok Hoor Die De Tijd Vermeldt

Sonnet 13: O, Waart Gij Steeds Uzelf! Maar, Vriend, Gij Zijt

Sonnet 13: O Dat Ge Uw Eigen Waart; Maar, Lief, Ge Zijt

Sonnet 14: Der Sterren Raads’Len Wil Ik Niet Doorgronden

Sonnet 14: Niet In De Sterren Lees Ik Mij Mijn Oordeel

Sonnet 15: Zie Ik, Hoe Al, Waar Groei En Kracht In Woont

Sonnet 15: Wanneer Ik Denk, Dat Ieder Ding, Dat Groeit

Sonnet 15: Als Ik Bedenk Hoe Ieder Ding Dat Leeft

Sonnet 16: Doch Waarom Zelf Met Feller Waap’Nen Tegen

Sonnet 16: Waarom Bestrijdt Den Bloedigen Tiran

Sonnet 16: Maar Waarom Voert Ge Niet Op Machtiger Wijs

Sonnet 17: Wie Toch Geloofde In Later Tijd Mijn Lied

Sonnet 17: Wie Schenkt Eenmaal Mijn Lied Geloof, Vervuld

Sonnet 17: Wie Zal Mijn Vers Gelooven Na Mijn Tijd

Sonnet 18: Zal 'K Met Een Zomerdag U Vergelijken?

Sonnet 18: Ik Was Van U Afwezig In De Lent’

Sonnet 18: Zal Ik Een Zomerdag Gelijk U Noemen?

Sonnet 18: Zoo Schoon Als Zomers Mooiste Dag Zijt Gij

Sonnet 18: Zal ’K U Gelijken Bij Een Zomerdag?

Sonnet 19: Geduchte Tijd, Die Leeuwenklaauw Verlammen

Sonnet 19: Verstomp Den Klauw Des Leeuws, Vraatgier’Ge Tijd

Sonnet 19: Verstomp, Verwoede Tijd, De Leeuwenklauw

Sonnet 19: Verslinder Tijd, Stomp Gij De Leeuweklauwen

Sonnet 20: U Heeft, O Heer-Gebiedster Van Mijn Harte

Sonnet 20: Een Vrouwsgelaat Dat De Natuur Zelf Maalde

Sonnet 21: Mijn Muze, Neen, Gelijkt Den Dichter Niet

Sonnet 21: Zoo Is Het Niet Met Mij Als Met Die Schrijver

Sonnet 22: Wat Ook Mijn Spiegel Zegg’, Ik Ben Niet Oud

Sonnet 22: Zoolang De Jeugd U Als Zijn Tweeling Kent

Sonnet 22: Mijn Spiegel Toont Me Nooit Mijzelf Als Oud

Sonnet 22: Mijn Spiegel Overtuigt Mij Niet, ’K Ben Oud

Sonnet 23: Gelijk Een Zwakke Speler Op ’T Tooneel

Sonnet 23: Zooals Een Speler, Die Door Plankenvrees

Sonnet 23: Zooals Een Speler Op De Planken Faalt

Sonnet 24: Mijn Oog Werd Schilder, En Heeft Op ’T Paneel

Sonnet 24: Mijn Oog Werd Schilder En Zoo Legde ’T Vast

Sonnet 25: Die Hunner Sterren Liev’Ling Zijn, Zij Mogen

Sonnet 25: Laat Wien De Hemel Spelt Een Gunstig Lot

Sonnet 25: Laat Hen Wie Hun Gesternte Gunstig Is

Sonnet 26: Heer Mijner Liefde, Wiens Waardij Tot Trouw

Sonnet 26: Vorst Van Mijn Liefde, Aan Wie De Sterke Band

Sonnet 27: Als Het Vermoeide Lijf In Slaap Verdooft

Sonnet 27: De Inspanning Beu, Begeef Ik Mij Te Bed

Sonnet 28: Hoe Kan Ik Ooit Weer Blij, Gelukkig Leven

Sonnet 28: Ik Zoek Mijn Bed, Van ’T Reizen Afgesloofd

Sonnet 28: Hoe Raak Ik Ooit Veerkrachtig Opgericht

Sonnet 29: Als Ik, Door 'T Lot En Menschenoog Veracht

Sonnet 29: Als Ik, Van Elk Gesmaad, Van ’T Lot Miskend

Sonnet 29: Als Ik, Verjaagd Door Menschen En Geluk

Sonnet 29: Wanneer In Ongena Bij Lot En Menschen

Sonnet 30: Als Ik In De Eenzame Uren Van Het Peinzen

Sonnet 30: Als ’T Zoete Denken Zwijgend Zitting Houdt

Sonnet 31: Die ’K Dood Gewaand Heb, Al Die Harten Wonen

Sonnet 31: Uw Boezem Is De Rijkgevulde Haven

Sonnet 32: Als Gij Dien Dag, Mij Welkom, Overleeft

Sonnet 32: Zoo Gij De Wel-Gewenschte Dag Beleeft

Sonnet 33: 'K Zag Dikwijls, Hoe De Glansrijke Ochtendstond

Sonnet 33: ’K Zag Meen’Gen Morgen Fieren Glans Verspreiden

Sonnet 33: Hoe Meen’Ge Vroege Morgen Zag Ik Blij

Sonnet 33: Hoe Heerlijk Zag Ik Vaak De Morgenstond

Sonnet 34: Waarom Hebt Gij Me Een Schoonen Dag Voorspeld

Sonnet 34: Waarom Mij Dan Zoo Schoone Dag Beloofd

Sonnet 35: O, Treur Niet Meer Om Wat Gij Hebt Gedaan!

Sonnet 35: Wees Niet Bedroefd Om Wat Gij Hebt Gedaan

Sonnet 35: Ween Langer Niet Om Wat Ge Hebt Misdaan

Sonnet 36: Dat Ik ’T Erkenne! Scheiden Moeten Wij

Sonnet 36: Erkennen Wil Ik, Dat W’Een Tweeheid Zijn

Sonnet 36: Erkenne Ik Dat Wij Twee Twee Moeten Zijn

Sonnet 37: Zooals Een Vader Heil Smaakt, Die, Verstramd

Sonnet 37: Zooals Een Vader, Die, Zelf Afgeleefd

Sonnet 37: Zooals Een Kreupel Vader Zich Verheugt

Sonnet 38: Hoe Kan ’T Mijn Muze Aan Dichtstof Ooit Ontbreken

Sonnet 38: Hoe Kan ’T Mijn Muze Aan Stof Van Vinding Falen

Sonnet 39: Zing Ik Uw Waarde, Is Dit Wel Goed En Wijs?

Sonnet 39: Hoe Zal ’K Uw Waarde Naar Behooren Zingen

Sonnet 40: Neem, Die Ik Liefheb, Neem Die Allen, Vriend!

Sonnet 40: Neem Al Mijn Liefden, Lief, Ja Neem Ze Heel

Sonnet 41: Die Kleine Zonden, Die Uw Overmoed

Sonnet 41: Die Lieve Slechtheid Die Ge Uw Vrijheid Gunt

Sonnet 42: Dat Gij Haar Hebt, Is Niet Alleen Mijn Smart

Sonnet 42: Dat Gij Haar Hebt Is Niet Mijn Heele Leed

Sonnet 43: Luikt Slaap Mijn Oog, Dan Ziet Het Best; Den Luister

Sonnet 43: Wanneer Ik Sluimer Zien Mijn Oogen ’T Best

Sonnet 44: Bestond Deez’ Logge Stofklomp Uit Gedachte

Sonnet 44: Ware Die Logge Stof, Mijn Vleesch, Gedachte

Sonnet 45: Maar Luchte Lucht En Lout’Rend Vuur, Zij Wijlen

Sonnet 45: Hun Weerpaar: Lichte Lucht En Loutrend Vuur

Sonnet 46: Mijn Oog Strijdt Met Mijn Hart Op Dood En Leven

Sonnet 46: Mijn Oog En Hart Voeren Een Bittre Strijd

Sonnet 47: Mijn Oog En Hart, Zij Sloten Een Verdrag

Sonnet 47: Mijn Hart Sloot Met Mijn Oogen Een Verdrag

Sonnet 47: Tusschen Mijn Oog En Hart Is Nu Een Bond

Sonnet 48: Wat Wijdde Ik, Bij ’T Op Reis Gaan, Vele Zorgen

Sonnet 48: Voorzichtig Berg Ik Op Mijn Verre Reis

Sonnet 48: Hoe Zorgzaam Was Ik Toen Mijn Reis Begon

Sonnet 49: Komt Eens De Tijd, – Is Ooit De Tijd Zoo Wreed, –

Sonnet 49: Tegen Den Tijd, Wanneer Die Tijd Ooit Komt

Sonnet 49: Tegen Die Tijd, Wanneer Die Tijd Ooit Komt

Sonnet 50: O, Welk Een Reis! Hoe Zwaar Valt Mij De Weg

Sonnet 50: Hoe Lang Is Toch De Weg, Hoe Ver Mijn Reis

Sonnet 50: Hoe Moeizaam Is Het Vordren Op Mijn Weg

Sonnet 51: Mijn Paard Was Traag Bij ’T Gaan; Die Langzaamheid

Sonnet 51: Mijn Liefde Ontschuldt Aldus Het Trage Gaan

Sonnet 52: ’K Ben Dus Een Rijkaard, Wien Zijn Sleutel Stil

Sonnet 52: ’K Ben Als Een Rijkaard Die Zijn Lieve Schat

Sonnet 52: Als Rijkaard Ben ’K, Wiens Sleutel Naar Zijn Gril

Sonnet 53: Uit Welk Een Stof Riep U Natuur In ’T Leven

Sonnet 53: Wat Is Uw Grondstof, Waar Zijt Ge Uit Gekneed

Sonnet 54: O Schoonheid, Hoeveel Schooner Blinkt Ge Nog

Sonnet 54: O, Hoeveel Schooner Wordt De Schoonheid Toch

Sonnet 54: De Schoonheid Schittert Met Verhoogden Glans

Sonnet 54: O Hoeveel Schooner Komt Ons Schoonheid Voor

Sonnet 55: Geen Marmerbeeld, Geen Vorst’Lijk Grafgesteent’

Sonnet 55: Geen Marmer, Noch ’T Vergulde Monument

Sonnet 55: Niet Marmer, Noch ’T Vergulde Praalgesticht

Sonnet 56: Vernieuw, O Zoete Liefde, Steeds Uw Kracht

Sonnet 56: Herwin Uw Kracht, Mijn Liefde, Dat Uw Snee

Sonnet 56: Liefde, Vernieuw Uw Kracht; Tenzij Ge Wilt

Sonnet 57: Ik Ben Uw Slaaf En Daarom Steeds Bereid

Sonnet 57: Wat Zou Ik Doen, Uw Slaaf Zijnde, Dan Letten

Sonnet 58: Dat Weer’ Die God, Die Tot Uw Slaaf Mij Maakte

Sonnet 58: Verhoede ’T God Die Me Eerst Uw Dienaar Maakte

Sonnet 59: Is Niets Ooit Nieuw, Maar Is Al Wat Bestaat

Sonnet 59: Zoo Er Niets Nieuws Bestaat, Maar Al Wat Is

Sonnet 60: Als Golven, Die Naar 'T Klipstrand Henensnellen

Sonnet 60: Als Golf Op Golf Naar ’T Kiezelrijke Strand

Sonnet 60: Zooals De Golven Naar Het Schelpige Strand

Sonnet 61: Is Dat Uw Wil, Dat Staâg Mijn Oog U Ziet

Sonnet 61: Is Het Uw Wil, Dat In Den Langen Nacht

Sonnet 61: Is Het Uw Wil Dat Ik Mijn Vaakrige Oogen

Sonnet 62: Wat Zondige Eigenliefde Heeft Mijn Oogen

Sonnet 62: De Liefde Tot Mijzelf Bezit Mijn Oogen

Sonnet 63: Waan Niet, Dat Gij De Hand Des Tijds Weerstaat

Sonnet 63: Voordat Mijn Lief Zal Zijn, Gelijk Ik Thans

Sonnet 64: Zie Ik, Hoe Fel De Hand Des Tijds De Pracht

Sonnet 64: Wanneer Ik Zag Door Tijds Hand Fel Gegrepen

Sonnet 65: Moet Staal En Steen, En Aarde En Zee Vergaan

Sonnet 65: Zoo Brons En Steen En Aarde En Oceaan

Sonnet 65: Als Erts, Nog Rots, Noch Aard, Noch Wijde Zee

Sonnet 65: Sinds Erts Niet Is, Steen, Land Noch Oceaan

Sonnet 66: Dit Alles Moe, Schrei 'K Om De Rust Van 'T Graf!

Sonnet 66: Dit Alles Moe, Verlang Ik De Eeuw’Ge Rust

Sonnet 66: Vermoeid Van Wat Ik Zag Roep Ik Om Dood

Sonnet 66: Moe Van Al Dit, Bid Ik De Dood Om Rust

Sonnet 67: Ach, Waarom Moest Hij In Deez’ Smetlucht Leven

Sonnet 67: Ach, Waarom Leeft Hij Waar Hem ’T Kwaad Bevlekt

Sonnet 68: Zoo Is Hij Ons Een Beeld Uit Beter Dagen

Sonnet 68: Zoo Is Zijn Wang De Kaart Van Vroeger Jaren

Sonnet 69: ’T Is Schoon, Wat ’S Werelds Oog Steeds Van U Ziet

Sonnet 69: Dat Deel Van U Dat Men Kan Zien Van Buiten

Sonnet 70: Werpt Men Een Blaam Op U, Het Dere U Niet

Sonnet 70: Dat Men U Blaamt Beduidt Voor U Geen Smaad

Sonnet 71: Treur, Als Ik Sterf, Niet Langer Om Mijn Dood

Sonnet 71: Wanneer Ik Dood Zal Zijn, Rouw Langer Niet

Sonnet 72: Opdat De Wereld U Niet Lastig Zij

Sonnet 72: O Lief, Opdat De Weerld U Niet Zal Vragen

Sonnet 73: Dat Jaartij Ziet Ge In Mij, Waarin De Wind

Sonnet 73: Gij Ziet In Mij Dien Droeven Tijd Van Rouw

Sonnet 73: Die Tijd Van ’T Jaar Is Nu In Mij Verbeeld

Sonnet 74: Doch Wees Getroost! Wanneer Dat Streng Gericht

Sonnet 74: Maar Klaag Des Niet: Als ’T Vonnis Is Geveld

Sonnet 75: Gij Zijt Mijn Ziel, Wat Brood Is Voor Het Leven

Sonnet 75: Gij Zijt Voor Mijn Gedachten Levend Brood

Sonnet 75: Zoo Zijt Gij Voor Mijn Geest Als Brood Voor ’T Leven

Sonnet 76: Waarom Versmaad Ik, Mijn Eenvoudig Lied

Sonnet 76: Waarom Verkondt Mijn Vers Geen Nieuwen Roem

Sonnet 76: Hoe Komt Het Dat Mijn Vers Geen Nieuwe Praal

Sonnet 77: Uw Spiegel Toont U, Hoe Uw Schoon Vergaat

Sonnet 77: Uw Spiegel Zegt U, Dat Uw Schoon Verslijt

Sonnet 77: Uw Spiegel Toont U Wat Uw Schoonheid Vreest

Sonnet 78: Zoo Vaak Riep Ik Als Mijne Muze U Aan

Sonnet 78: Ik Heb Zoo Vaak U Als Mijn Muze Aanbeden

Sonnet 79: Toen Mij Alleen Uw Hulp Werd Toegestaan

Sonnet 80: Wat Ben Ik, Als Ik Van U Zing, Versaagd

Sonnet 80: Hoe Flauwt Mijn Kracht Wanneer Van U Ik Schrijf

Sonnet 81: ’T Zij Ik Eenmaal Uw Grafschrift U Zal Schrijven

Sonnet 81: Hetzij Mijn Moede Pen Uw Grafschrift Schrijft

Sonnet 81: Of Ik Zal Leven En Uw Grafschrift Schrijven

Sonnet 82: Gij Hebt, ’T Is Waar, Mijn Muze Nooit Getrouwd

Sonnet 82: Gij Hebt Mijn Muze Niet Gehuwd, En Moogt

Sonnet 83: ’K Zag Nooit, Dat Gij Blanketsel Noodig Hadt

Sonnet 83: Ik Merkte Nimmer Dat Gij Verf Behoefde

Sonnet 84: Roemt Een U Meer Dan Ik? Wat Overtreft

Sonnet 84: Wie Zegt Ooit Meer En Wat Kan Meer Gezegd

Sonnet 85: Bescheiden, Stil, Staat Mijne Muze, En Zwijgt

Sonnet 85: Mijn Muze Is Stom En Houdt Haar Oogen Neer

Sonnet 86: Heeft Het Gezwollen Zeil Van Zijne Zangen

Sonnet 86: Was ’T Het Trots Zwellend Zeil Van Zijn Groot Vers

Sonnet 87: Vaarwel! Te Groote Schat Zijt Gij Voor Mij!

Sonnet 87: Vaarwel! Uw Waarde Zelf Vergt Onze Scheiding

Sonnet 88: Drijft U Een Luim Ooit Aan, Dat Gij Mij Smaadt

Sonnet 88: Als Ge Geneigd Zult Zijn Mij Scherp Te Rechten

Sonnet 89: Toen Ik Alleen Nog Smeekte Om Uwe Gunst

Sonnet 89: Verklaar, Dat Ik Mijn Trouw Aan U Verzaakte

Sonnet 89: Noem Mij Een Feil Waaraan ’K Uw Onwil Dank

Sonnet 90: Zoo Haat Mij, Als Gij Wilt; Zoo Ooit, Dan Nu

Sonnet 90: Zoo Haat Mij, Als Gij Wilt, Maar Dan Ook Nu

Sonnet 90: Haat Me Dan Als Ge Wilt, Zoo Ooit, Dan Nu

Sonnet 91: Deez’ Stoft Op Zijn Geboort’, Die Op Zijn Geld

Sonnet 91: Eén Roemt Op Edle Afkomst, Een Op Geest

Sonnet 91: De Een Pocht Op Zijn Geboorte, Op Kunde Die

Sonnet 92: Doch Doe Het Ergste Wat Gij Kunt: Ontvlied!

Sonnet 92: Doe Wat Ge Moogt Opdat Ge Uw Vriend Ontvliedt

Sonnet 93: Ja, ’K Waar’, Zoo Ik Ten Onrecht Trouw U Acht

Sonnet 93: Zoo Zal Ik Leven En U Niet Verdenken

Sonnet 94: Wie Macht Heeft Om Te Schaden En ’T Niet Wil

Sonnet 94: Zij Die Kwaad Kunnen Doen En Doen Er Geen

Sonnet 95: Hoe Lieflijk En Hoe Zoet Maakt Gij De Schande

Sonnet 95: Hoe Zoet En Lieflijk Maakt Ge Zelfs De Schande

Sonnet 96: Deez’ Zegt: „Uw Feil Is Jeugd”; Die „Overmoed”

Sonnet 96: De Een Zegt: Uw Fout Is Deugd Of Lichte Zin

Sonnet 97: Wat Scheen ’T Mij Wintertijd, Toen ’K Ver Van U

Sonnet 97: Als Barre Winter Was Uw Afzijn Mij

Sonnet 97: Hoe Wintersch Is Mijn Wegzijn Mij Geweest

Sonnet 98: Van U Was Ik Afwezig In De Lente

Sonnet 99: ’T Viooltjen Gispte Ik Dus Om Dart’Len Moed

Sonnet 99: ’T Vroege Viooltje Heb Ik Dus Geblaamd

Sonnet 100: Waar Dwaalt Ge Toch, O Muze, Die Zoo Lang

Sonnet 100: Waar Toeft Gij, Muze, Dat Gij Reeds Zoo Lang

Sonnet 100: Waar Zijt Gij, Muze, Die Uw Taak Verliet

Sonnet 101: Hoe, Trage Muze, Maakt Ge Uw Zwijgen Goed

Sonnet 101: O Trage Muze, Hoor Nog Eens Mijn Grief

Sonnet 102: Mijn Liefde, Al Schijn’ Zij Zwakker, Won In Kracht

Sonnet 102: Mijn Liefde Groeit, Al Is Mijn Zang Verstomd

Sonnet 102: Mijn Liefde Is Sterker, Schoon Zij Zwak Gebaarde

Sonnet 103: Hoe Nietig Is ’T, Wat U Mijn Muze Wijdt

Sonnet 103: Helaas, Wat Armoe Brengt Mijn Muze Voort

Sonnet 104: Mij, Dierb’Re Vriend, Mij Wordt Gij Nimmer Oud

Sonnet 104: Voor Mij, Mijn Schoone Vriend, Wordt Ge Niet Oud

Sonnet 105: O, Acht Mijn Liefde Geen Afgoderij

Sonnet 105: ’T Was Leugen, Toen Ik Vroeger Dichtte, Dat

Sonnet 105: Houd Niet Mijn Liefde Voor Afgoderij

Sonnet 106: Als Mij Kronieken Van Den Ouden Tijd

Sonnet 106: Als In Kronieken Van Vergane Tijd

Sonnet 107: Noch Eigen Angst, Noch ’T Onheilspellend Woord

Sonnet 107: Mijn Eigen Vreezen Noch ’T Profetisch Hart

Sonnet 108: Kan ’T Brein Iets Denken, Inkt Iets Openbaren

Sonnet 108: Wat Is Er In Mijn Brein Dat Inkt Mag Teeknen

Sonnet 109: O Zeg Toch Nooit, Dat 'K Ontrouw Ben Van Hart

Sonnet 109: O, Noem Mij Nooit Ontrouw Van Hart, Al Scheen

Sonnet 109: Geloof Toch Niet Aan Valschheid Van Mijn Hart

Sonnet 109: O Noem Mij Nimmer Ongetrouw Van Aard

Sonnet 110: ’T Is Waar, ’K Heb Veel Gedwaald, Mij Aangesteld

Sonnet 110: Helaas, ’T Is Waar, Ik Liep Mijn Dwaze Loop

Sonnet 111: O, Wraak Om Mij De Lotsgodin; Want Zij

Sonnet 111: Ach, Hadt Ge Mij Niet, Maar Fortuin Bekeven

Sonnet 112: Uw Liefde En Deernis Dooven Mij Den Smaad

Sonnet 112: Uw Liefde En Meelij Nemen De Indruk Weg

Sonnet 113: ’K Zie Met Den Geest, Sinds Wij Gescheiden Zijn

Sonnet 113: Sinds Ik U Liet, Zie ’K Enkel Met Mijn Geest

Sonnet 114: Of Heeft Wellicht Mijn Geest, Met U Gekroond

Sonnet 114: Zal ’K Zeggen Dat Mijn Geest, Met U Gekroond

Sonnet 115: Die Regels Logen Die Ik Eertijds Pende

Sonnet 116: Bij De’ Echt Van Trouwe Zielen Spreek’ Men Niet

Sonnet 116: Volkomen Is Der Edlen Zielen Bond

Sonnet 116: In ’T Huwlijk Waarmee Geest Aan Geest Zich Bindt

Sonnet 117: Ja, Klaag Mij Aan, Dat Ver Bij Uwen Schat

Sonnet 117: Beschuldig Mij Dan, Dat Ik Heb Verkwist

Sonnet 117: Klaag Me Aldus Aan: Dat Ik Verzuimde Al Wat

Sonnet 118: Zooals Wij, Om Onze’ Eetlust Aan Te Prikk’Len

Sonnet 118: Zooals Wij Soms, Opdat We Onze Eetlust Prikkelen

Sonnet 119: Hoeveel Sirenentranen Dronk Ik Reeds

Sonnet 119: Wat Dranken Dronk Ik Van Sirenentranen

Sonnet 120: Thans Doet Mij Goed, Dat Ge Eenmaal Liefd’Loos Waart

Sonnet 120: Dat Ge Eens Ongoed Waart Komt Mij Nu Te Goed

Sonnet 121: ’T Is Beter, Boos Te Zijn Dan Boos Te Heeten

Sonnet 121: ’T Is Beter Slecht Zijn Dan Als Slecht Verdacht

Sonnet 122: ’K Draag Uw Geschenk, Uw Album, Volgeschreven

Sonnet 122: Het Heugboek, Uw Geschenk, Is In Mijn Brein

Sonnet 123: Nooit Stoft Ge Op Mijn Verand’Ring, Tijd! Die Bouw

Sonnet 123: Neen Tijd, Ik Weiger Wat Naar Wissling Zweemt

Sonnet 124: Schonk Aan Mijn Liefde Zucht Naar Staat Het Leven

Sonnet 124: Was Mijn Liefde Enkel ’T Kind Van Stand En Staat

Sonnet 125: Waar’ ’T Goed, Zoo ’K Over U Een Hemel Droeg

Sonnet 125: Was ’T Iets Voor Mij De Baldakijn Te Dragen

Sonnet 126: O Gij, Mijn Lieve Jong’Ling, Gij, Wiens Hand

Sonnet 126: Lieflijke Jonker Die In Uw Bestuur

Sonnet 127: In De’ Ouden Tijd Werd Zwart Niet Schoon Geacht

Sonnet 127: In De Oude Tijd Werd Zwart Niet Mooi Gerekend

Sonnet 128: Hoe Vaak, Wanneer Uw Slanke Ving’Ren Zweven

Sonnet 128: Hoe Vaak Als Gij, Muziek, Muziek Verwekt

Sonnet 128: Hoe Vaak Als Gij, Die Mijn Muziek Zijt, Speelt

Sonnet 129: Bij ’T Plegen Is De Wellust Smaadlijk Spillen

Sonnet 129: Spilling Van Geest In Schande Zonder Maat

Sonnet 130: Uw Oogblik Is In ’T Minst Geen Zonnestraal

Sonnet 130: Niet Als De Zon Zijn De Oogen Van Mijn Vrouw

Sonnet 131: Heerschzuchtig Zijt Ge, Wreed, In Wat Gij Doet

Sonnet 131: Gij Zijt Zoo Dwingziek, Zijnd Zooals Ge Zijt

Sonnet 132: Ik Heb Uw Oogen Lief, Die Mij Beklagen

Sonnet 132: Uw Oogen Heb Ik Lief: Vol Medelij

Sonnet 132: Ik Heb Uw Oogen Lief, En Zij, Meelijdend

Sonnet 133: Verwenscht Dat Hart, Dat Mijn Hart Schreien Deed

Sonnet 133: Vervloekt Het Hart Waar Mijn Hart Tegen Spartelt

Sonnet 134: Ja, Hij Is De Uwe; Ik Heb ’T Erkend, En, Meer

Sonnet 134: Daar Hij Uw Slaaf Is, En Aan Uw Beschik

Sonnet 135: Wie Ook Haar Wensch Bezitt’, Gij Hebt Uw Wil

Sonnet 135: Wie Ook Haar Wensch Heeft, Gij Bezit Uw Wil

Sonnet 136: Is Om Mijn Aandrang Uwe Ziel Verstoord

Sonnet 136: Kan Bij Uw Ziel Mijn Wensch Naar U Niet Baten

Sonnet 137: Blind Minnewicht, Wat Doet Gij Aan Mijn Oogen

Sonnet 137: Wat Doet Ge, Blinde Liefde, Aan Mijn Gezicht

Sonnet 138: Zweert Mij Mijn Lief: Ze Is, O! Zoo Waar En Trouw

Sonnet 138: Als Mijn Lief Zweert Dat Ze Is Gemaakt Uit Trouw

Sonnet 139: Eisch Niet, Dat Ik Uw Billijkheid Verkond’

Sonnet 139: O Verg Me Niet Het Onrecht Goed Te Praten

Sonnet 140: Wees In Uw Wreedheid Wijs; Drijf Mijn Geduld

Sonnet 140: Wees Wijs Zooals Ge Wreed Zijt, Laat Uw Hoonen

Sonnet 141: Ik Min U, Waarlijk, Met Mijn Oogen Niet

Sonnet 141: Geloof Me, Ik Heb U Niet Met De Oogen Lief

Sonnet 142: Liefde Is Mijn Zonde En Heel Uw Deugd Is Haat

Sonnet 142: Liefde Is Mijn Zonde, Uw Lieve Deugd Is Haat

Sonnet 143: Zie! Evenals Een Noeste Huisvrouw ’T Hoen

Sonnet 143: Zie, Als Een Waaksche Huisvrouw Loopt En Jaagt

Sonnet 144: Twee Liefden Schenken Mij Genot En Smart

Sonnet 144: Mij Houden Troost En Wanhoop In Hun Ban

Sonnet 145: Haar Mond, Gewrocht Van Amor’S Hand

Sonnet 145: De Lippen, Door De Liefde Geboetseerd

Sonnet 145: Lippen Door Liefdes Hand Gekneed

Sonnet 146: Kern Van Mijn Zondig Stof, Gij, Arme Ziel

Sonnet 146: Mijn Arme Ziel, Waar Zondige Aard Om Sloot

Sonnet 147: Mijn Liefde Is Als Een Koorts, Die Steeds Begeert

Sonnet 147: Mijn Liefde Is Als Een Koorts, Aldoor Begeerend

Sonnet 148: Wat Oogen, Ach, Heeft Mij De Min Gegeven?

Sonnet 148: Ai Mij, Wat Oogen Gaf Mij Liefde In ’T Hoofd

Sonnet 149: Hoe, ’K Min U Niet, Verwijt Ge Mij Zoo Wreed!

Sonnet 149: Loochent Gij, Wreede, Dat Ik U Bemin

Sonnet 150: O! Welke Macht Schonk U Dat Alvermogen

Sonnet 150: Aan Welk Gezag Dankt Gij Die Toovermacht

Sonnet 150: O Van Wat Macht Hebt Ge Dat Sterk Vermogen

Sonnet 151: Liefde Is Te Jong En Weet Van Geen Geweten

Sonnet 151: Liefde Is Te Jong, Weet Van Geweten Niet

Sonnet 152: Ja, Eedbreuk Pleegde Ik Door Mijn Min Voor U

Sonnet 152: Ik Werd Meineedig Toen ’K Op U Verliefde

Sonnet 153: Eens Sliep Bij Zijne Toorts Cupido In

Sonnet 153: Cupido Lag En Sliep Neven Zijn Toorts

Sonnet 154: In Slaap Lag Eens De Kleine Liefdegod

Sonnet 154: De Kleine Min-God Lag In Slaap Gegleden