lovrary

Sonnet 5: Die Uren, Die Met Teed’Re Zorg Dit Beeld

Die uren, die met teed’re zorg dit beeld Zoo lieflijk vormden, dat elks oog er woont, Verand’ren, – geen, die niet tyran eens speelt, En wat in rijke schoonheid straalt, ontschoont; Want rust’loos drijft de tijd den zomer voort Naar ’s winters rillen, brengt hem daar ten val; Vorst stremt zijn sap, ’t loof valt, het lieflijkst oord Wordt oversneeuwd; ’t is kaalheid overal. Ja, waar’ de geur des zomers niet bewaard, Verdampt, gevangen, in kristal gesloten, Van ’t schoon bleef niets, geen spoor van ’t schoon, gespaard, En zelfs zijn heug’nis ware dra vervloten; Doch sloop’ de winter ook de bloem, hij heeft Slechts macht op ’t hulsel, ’t lieflijk wezen leeft.