lovrary

Sonnet 149: Hoe, ’K Min U Niet, Verwijt Ge Mij Zoo Wreed!

Hoe, ’k min u niet, verwijt ge mij zoo wreed! En tegen mij, mijzelf, neem ’k uw partij! Vergeet ik u, ik, die mijzelf vergeet, Aartsdwinglandes, die alles aan u wij’? Wien, die u haat, begroet ik als een vriend? Wien zijt gij gram, dien ik ooit vleien zou? En treft uw gramschap mij, hoe onverdiend, Boet ik het niet met deemoed en berouw? Wat is in mij te trotsch, om u als knecht Ten dienst te staan, of heeft zich ooit verzet? En wat te goed, dat niet, wat in u slecht Moog’ zijn, ’t vereert, niet op uw wenken let? Maar, lieve, ’t zij zoo; haat mij! want gij mint Slechts zienden, naar ik merk, – en ik ben blind.