Sonnet 91: Eén Roemt Op Edle Afkomst, Een Op Geest
Eén roemt op edle afkomst, een op geest,
Eén zwelgt in rijkdom, één in lichaamskracht,
Eén lokt een schoon gewaad voor ’t late feest,
Eén paard of hond, of wel een valkenjacht;
En elk weet door zijn luim zichzelf verhoogd,
Tot grooter vreugde dan voorheen hij voeld’:
Maar ik, die ’t best’ in ’t beetre heb beoogd,
Ik heb die vele vreugden niet bedoeld,
Uw liefde wil ’k alleen en uit die rots,
Beeld ik mijn schoon verzonnen weeldetooi,
Ik vorm mijn paard of hond uit liefdes trots,
Zoodat ik met uw schoonheid ’t Al vermooi:
En dit alleen heb ik gestaag gevreesd,
Gij zult verkwijnen en laat mij verweesd.