Sonnet 47: Mijn Hart Sloot Met Mijn Oogen Een Verdrag
Mijn hart sloot met mijn oogen een verdrag,
Elk deelt aan d’ander mede, wat hij heeft;
Wanneer mijn oogen hongren naar een lach,
Of mijn verliefde hart in zuchten beeft,
Vergast mijn droomend oog zich aan uw beeld,
En noodt mijn hart op zijn veelkleurig feest,
Tot weer mijn hart met mijne oogen deelt,
En, denkend aan de liefde, ze geneest,
Altijd, hetzij door liefd’ of droomgezicht,
Zijt g’in uw afzijn, liefste, mij nabij,
Gij wijlt, waar mijn gedachte voor u zwicht,
En blijft bij haar, als zij weer wijlt bij mij.
Of, zoo zij slaapt, ziet nog mijn oog uw schijn,
Kaatst dien in ’t hart, tot beide zalig zijn.