Sonnet 29: Als Ik, Verjaagd Door Menschen En Geluk
Als ik, verjaagd door menschen en geluk
Eenzaam mijn godverlaten staat vervloek,
Den dooven hemel aan zijn slaap ontruk,
In jammeren vergeefs verlichting zoek,
Als ik mij wensch een anders warmer dek,
Trekken van d’een, of wel zijn vriendenkring,
Talent van d’ander, of zijn wijd bestek,
Het meest betreurend, wat ik niet ontving,
En toch in mijn gedachten mij verwensch,
Denk ik aan u en als bij daags begin
Een leeuwrik, rijzend boven d’aardegrens
Stijg ik den hemel uwer liefde in.
Het denken aan uw liefde maakt zoo rijk,
Dat ik niet ruil en voor geen koning wijk.