Sonnet 135: Wie Ook Haar Wensch Bezitt’, Gij Hebt Uw Wil
Wie ook haar wensch bezitt’, gij hebt uw wil,
Hebt Will daarbij en Will in overdaad;
Meer dan genoeg ben ik; al zwijgt gij stil,
Mij treft, voeg ik mijn wil bij de’ uwen, smaad.
Uw wil is groot en ruim; duldt gij dan nimmer,
Dat zich mijn arme wil in de’ uwen hult?
Vindt and’rer wil verhooring, vaak, ja immer, –
En mag ik nimmer mijn wil zien vervuld?
De zee, wat waterrijkdom zij bevatt’,
Zij, niets dan water, drinkt den regen toch;
Voeg zoo ook gij éen Will nu bij uw schat,
Hoe rijk uw wil zij, hij wordt rijker nog.
Dood geen vereerder door een booze gril;
Denk allen éen, mij in dien éenen Will.