Sonnet 37: Zooals Een Kreupel Vader Zich Verheugt
Zooals een kreupel vader zich verheugt
In βt dappre doen van zijn bedrijvig kind,
Zoo ik, verlamd door βt Lot, schep enkel vreugd
In wat aan u ik waar en waardig vind.
Want of geboorte of schoonheid, geest of praal,
Een van die allen, allen of nog meer,
Elk naar zijn rang gekroond, me uw roem verhaal,
Ik ent mijn liefde er, dat die op hen teerβ.
Zoo ben ik dan niet lam, arm, noch veracht,
Daar toch die schijn mij zulk een volheid geeft
Dat door uw overvloed ik ben bedacht
Als wie door deelname aan uw glorie leeft.
Van alles βt best wensch ik in uw bezit.
Die wensch werd waar, mijn grootst geluk is dit.