lovrary

Sonnet 69: Dat Deel Van U Dat Men Kan Zien Van Buiten

Dat deel van u dat men kan zien van buiten Heeft niets waarvan het hart verandring eischt. Geen tongen, stem van zielen, die ’t niet uiten Als naakte waarheid, die de vijand prijst. Uitwendige lof zal zoo ’t uitwendige kronen, Maar de eigen tongen, sprekend naar hun schuld, Zullen die lof verslaan door andre tonen Omdat ze meer zien dan hun ’t oog onthult. Zij speuren naar de schoonheid van uw geest En meten, gissend, naar uw daden ze af. Dan, lomp, al zijn hun oogen lief geweest, Mengt hun gedachte uw bloem met reuk van draf. Maar waarom zijn uw geur en schijn niet een? De grond is dit: ge maakt u te gemeen.