Sonnet 87: Vaarwel! Te Groote Schat Zijt Gij Voor Mij!
Vaarwel! te groote schat zijt gij voor mij!
En zeker kent gij thans uw eigen waarde;
Het voorrecht uwer waarde spreekt u vrij;
De schenking, die ’k in handen heb, verjaarde.
’k Heb u door schenking, doch kan dit u binden?
Heb ik verdiensten voor zoo rijk een gave?
Bij mij is voor uw gift geen grond te vinden;
En dies keert tot u weer mijn kostb’re have.
Gij schonkt uzelf, uw waarde niet bedenkend,
Of u in mij, wien gij u schonkt, vergissend;
Wat gij eens afstondt, onbedachtzaam schenkend,
Herneemt gij thans, u beter vergewissend.
’k Was rijk in u, rijk als ons droomen maken,
In slaap een vorst, een beed’laar bij ’t ontwaken.