lovrary

Sonnet 67: Ach, Waarom Leeft Hij Waar Hem โ€™T Kwaad Bevlekt

Ach, waarom leeft hij waar hem โ€™t kwaad bevlekt En nog op zijn nabijheid groot zal gaan, Waar zonde voordeel uit zijn bijzijn trekt En zich op zijn gezelschap voor laat staan? Waarom blanketsel dat zijn wang nabootst En naar zijn leven zich een schijn toerecht? Of arme schoonheid die zich spieglend troost Met schaduwrozen โ€“ en zijn roos is echt? Wat leeft hij, na โ€™t bankroet van de Natuur, Die nu geen bloed voor levende aadren heeft, Want heel haar schatkist is in zijn bestuur En, trotsch op velen, teert ze op wat hij geeft? O, hem bewaart ze, opdat men ziet wat schat Ze eertijds, vรณรณr deze kwade tijden, had.