Sonnet 100: Waar Dwaalt Ge Toch, O Muze, Die Zoo Lang
Waar dwaalt ge toch, o Muze, die zoo lang
Het voorwerp van uw glorie kunt verzaken?
Of spilt ge uw geestdrift aan onheilgen zang,
Om 't laagste, u-zelf ten schande, groot te maken?
Keer, keer, verdwaalde Muze, lang begeerd,
Geef ons 't verloorne in edlen maatzang weder,
Zing voor het hart, dat steeds uw toon waardeert
En zwier verleent aan uw gevierde veder.
Rijs, Muze, rijs! en zie of tijd en lot
Dat zoet gelaat met rimplen dorst onteeren;
Zoo ÊÊn, maak gij vergankelijkheid ten spot,
En doe alom de magt des tijds braveeren;
Geef mijn Beminde een roem, die haar bevrijdt
Voor d'immer scherpen sikkel van den tijd!