lovrary

Sonnet 25: Die Hunner Sterren Liev’Ling Zijn, Zij Mogen

Die hunner sterren liev’ling zijn, zij mogen Roem dragen op hun titels, naam en eer; Ik smaak, schoon ’k niet op zulk een glans kan bogen, In stilte ’t heil, dat ik het meest begeer. De vorstengunst’ling spreidt zijn blaad’ren uit, Zooals de goudsbloem, als de zonne schijnt; Zijn trots wordt in hemzelf aan ’t graf ten buit; Één donk’re blik, en al zijn glans verdwijnt. De held, na zwaren strijd van roem omgloord, Na duizend zegepralen eens verslagen, Wordt uit het boek der eer geschrapt; men hoort Van niets, waarvoor hij zwoegde, meer gewagen. Heil mij dan! Ik bemin en word bemind, Waar ik beklijf en immer liefde vind.