Sonnet 23: Gelijk Een Zwakke Speler Op ’T Tooneel
Gelijk een zwakke speler op ’t tooneel,
Wien koortsige angst zijn rol vergeten doet,
Of eenig wezen, dat, verwoed, te veel
Zich afmat, raast, zijn kracht verliest en moed, –
Zoo waag van angst ook ik niet, uit te spreken,
Wat vuur tot huldebrenging in mij blaakt,
En schijnt der liefde kracht in mij bezweken,
Terwijl haar zware last mij macht’loos maakt.
Beproev’ mijn boek dan nu zijn redekunst,
Als stomme tolk van wat de boezem spreekt;
Het vraagt om liefde en hoopt op uwe gunst,
Meer dan die tong, die meer en beter smeekt.
Wat stomme liefde schreef, o, leer het lezen;
’t Met oogen horen ligt in liefdes wezen.