lovrary

Sonnet 51: Mijn Paard Was Traag Bij ’T Gaan; Die Langzaamheid

Mijn paard was traag bij ’t gaan; die langzaamheid Verschoon ik gaarne en prijs het dier veeleer; Want waartoe spoed, wanneer ik van u scheid? Geen haast is noodig, eer ik tot u keer. Doch o! hoe zal mijn dier verschooning vinden, Als ik de snelste snelheid traagheid acht? Dan spoorde ik, zelfs al reed ik op de winden; Geen aad’laarsvlucht, die ik niet roerloos dacht! Dan houdt geen draver mijn verlangen bij; ’t Verlangen, spruit der reinste liefde, los Van ’t stof, snuift vlammen, voert mij aan uw zij; Doch liefde ontschuldigt liefd’rijk dus mijn ros: „Liep hij bij ’t gaan van u met opzet traag, Thans stapp’ hij vrij, ik ben ’t, die ren en jaag.”