Sonnet 19: Verstomp, Verwoede Tijd, De Leeuwenklauw
Verstomp, verwoede Tijd, de leeuwenklauw,
Ete de aard, wat zij heeft uitgebroed,
Spot met de tandelooze tijgergrauw,
En braad den vogel Phoenix in zijn bloed,
Verfraai het jaargetij of maak het droef,
Verheug de wijde wereld, als gij vliedt,
Lichtvoetge Tijd, of stel haar op de proef,
Eén misdaad is er, die ik u verbied:
Groef niet uw sporen in mijn liefs gelaat,
Trek daar geen lijn met uwen verschreven pen,
Bevlek hem niet met uw verganklijk kwaad,
Opdat men hem, model van schoonheid, kenn’!
Maar doe uw wil; mijn liefste, oude Tijd,
Blijft in mijn verzen jong, uw kwaad ten spijt.