lovrary

Sonnet 3: Zeg, In Uw Spiegel Ziend, Tot Uw Gelaat

Zeg, in uw spiegel ziend, tot uw gelaat: β€žVorm, – nu is ’t tijd, – een afdruk uwer jeugd!” Der wereld, – duldt gij, dat uw schoon vergaat, – Ontsteelt gij ’t hare, een’ moeder hemelvreugd. Want welker schoone nooit geploegde schoot Versmaadde, ’t veld te zijn door u bebouwd? Of wie wil, daar hij dwaas zichzelf vergoodt, Zijn eigen graf zijn, waar geen kroost bij rouwt? De spiegel zijt gij uwer moeder; haar Roept gij haars levens lente voor den geest; Neem zoo eens gij door oude vensters waar, Zelf rimp’lig, hoe uw bloeitijd is geweest. Maar wilt gij leven, doch herdenking derven, Zoo sterf alleen, uw beeld zal met u sterven.