Sonnet 57: Wat Zou Ik Doen, Uw Slaaf Zijnde, Dan Letten
Wat zou ik doen, uw slaaf zijnde, dan letten
Op tijden en seizoen van uw begeeren.
Ik heb geen uren die ik hoef verzetten,
Geen dienst dan waarmee gij mij wilt vereeren.
Ik sputter niet op de nooit eindende uur
Waarin ’k voor u, mijn heer, de klok bewaak,
Noch acht de bitterheid van ’t afzijn zuur
Als gij uw dienaar heenzendt van zijn taak.
Ik vraag niet na, met een jaloersch verdriet,
Waar ge moogt zijn, of peins over uw zaken,
Maar, droeve slaaf, sta ik en denk heel niet
Dan, waar ge zijt hoe blij ge die zult maken.
Liefde is zoo’n ware dwaas, dat in uw daad,
Wat ge ook moogt doen, zij rust en denkt geen kwaad.