Sonnet 148: Ai Mij, Wat Oogen Gaf Mij Liefde In βT Hoofd
Ai mij, wat oogen gaf mij liefde in βt hoofd,
Die heel niet lijken op een goed gezicht,
Of, indien wel, hoe βs mijn verstand verdoofd
Dat wat zij goed zien mij onjuist bericht?
Indien dat schoon is wat mijn oog behaagt,
Hoe kan βt dan leelijk zijn voor iedereen?
Zoo niet, dan is βt wel tijd dat liefde klaagt:
Liefde ziet niet zoo goed als andren: neen.
Hoe kan βt ook? Hoe kan liefdes oog goed zien,
Daar βt zoo door waken als door tranen zwaar werd.
Geen wonder, zoo het mij niet langer dienβ:
De zon zelf ziet niet voor de hemel klaar werd.
O listige liefde, die met tranen blindt,
Opdat geen goedziend oog uw fouten vindt.