Sonnet 34: Waarom Mij Dan Zoo Schoone Dag Beloofd
Waarom mij dan zoo schoone dag beloofd
Zoodat ik zonder mantel trok op reis,
Waar βt zwart gewolkt zich uitstortte op mijn hoofd
En gaf uw bluf zijn vuile nevel prijs.
βt Is niet genoeg dat gij de wolk doorbreekt
En droogt het nat van mijn bestriemd gelaat,
Want geen die goed van zulk een balsem spreekt
Die wel de wonde heelt, maar niet de smaad.
Uw schaamte ook geeft me maar gering herstel,
Spijt uw berouw blijf ik door βt leed geplaagd,
βt Verdriet van de beleedger is maar spel
Voor hem die βt kruis van de beleedging draagt.
Toch β liefdeβs tranen, paarlen inderdaad,
Maken mij rijk en boeten βt heele kwaad.