Sonnet 77: Uw Spiegel Toont U, Hoe Uw Schoon Vergaat
Uw spiegel toont u, hoe uw schoon vergaat,
Uw zonnewijzer, hoe uw tijd zich spoedt;
En bij deez’ leêge bladen vindt gij baat,
Zoo gij ze uws geestes afdruk dragen doet;
Dat rimp’len, dat uw spiegel eens doet zien,
Vermaant u, dat een open graf u beidt;
De schaduwlijn, door ’t sluipend voorwaarts vliên,
Hoe sluiks de tijd zich eent met de eeuwigheid.
Zie, wat gij kunt vergeten, schrijf het neer,
Op deze witte zijden; gij bevindt,
Ziet gij die kind’ren van uw brein eens weer,
Dat de omgang hen op nieuw aan u verbindt.
O, ’k wensch, dat vaak uw geest hier heil in zoek’!
’t Is u tot nut, en het verrijkt dit boek.