Sonnet 56: Herwin Uw Kracht, Mijn Liefde, Dat Uw Snee
Herwin uw kracht, mijn liefde, dat uw snee
Niet botter zij dan die van hongers zwaard,
Alleen verzadigd rust het in de schee,
Heeft morgen d’oude scherpte nog bewaard,
Zoo liefde gij, al vult g’uw dorstig oog,
Totdat zijn glans van overvolheid dooft,
Zie morgen weer, houd liefdes almacht hoog,
Zorg, dat geen sufheid u haar kracht ontrooft.
Zoo zij deez’ tusschentijd getij der zee,
Het strand bevloeiend, waar het jonge paar,
Dat dagelijks terugkomt naar de ree,
In liefdes keer haar zegening ontwaar’,
Of noem hem Winter, die, in zorg doorleefd,
Aan Zomers komst eerst volle vreugde geeft.