lovrary

Sonnet 129: Bij ’T Plegen Is De Wellust Smaadlijk Spillen

Bij ’t plegen is de wellust smaadlijk spillen Des geestes; ongepleegd, maar nagestreefd, Reeds één met list en meineed, booze grillen, Met wreedheid, woestheid die geen grenzen heeft; Te nauwernood genoten, reeds veracht; Zinn’loos bejaagd en zinneloos gehaat Bij ’t grijpen, als een lokaas op de jacht, Dat, door zijn gif, wie ’t proeft met dolheid slaat; Dol bij ’t begeeren, bij ’t verkrijgen dol; Bij de aankomst, ’t rennen, de’ afrit, zonder toom; Bij ’t proeven vreugd, na ’t proeven lijdensvol; Een zaligheid vooraf, daarna een droom; Dit weet een ieder; niemand evenwel Mijdt goed den hemel, voerend tot deez’ hel.