Sonnet 82: Gij Hebt, ’T Is Waar, Mijn Muze Nooit Getrouwd
Gij hebt, ’t is waar, mijn Muze nooit getrouwd,
En ontrouw pleegt gij niet, wanneer de woorden,
Waarmede elk dichter uw verdienste ontvouwt
En u zijn boeken eigent, u bekoorden;
Gij, even schrander als gij schoon zijt, weet,
Hoe uw waardij mijn roemkunst overtreft;
Vandaar zoekt gij een ander, die, doorkneed
In nieuw’re kunst, uw roem ten hemel heft.
Het zij zoo, vriend; maar hebt gij hunne gaven,
Hun redeknuts’len eens bewonderd, dan
Moog’ ’t waar gevoel, de ware taal u laven,
Waarmede uw ware vriend u roemen kan;
Hun schild’ren kwaam’ te pas bij een gelaat,
Waar ’t bloed ontbreekt; bij u is ’t overdaad.