Sonnet 50: O, Welk Een Reis! Hoe Zwaar Valt Mij De Weg
O, welk een reis! hoe zwaar valt mij de weg,
Nu ik, hoewel het lichaam rust begeerâ,
Geen rust vind, maar na iedâren dagrit zeg:
âAch! vĂ n mijn vriend weer zooveel mijlen meer!â
De klepper, die mij draagt, is door mijn leed
Te zwaar belast en strompelt traagâlijk voort,
Alsof het beest door zijn instinct het weet,
Dat spoed, die vĂ n u wegvoert, mij verstoort.
En druk ik soms, vergramd, recht diep de sporen
Hem in de flank, dit drijft hem niet tot spoed;
Hij laat dan slechts een droevig kreunen hooren,
Dat meer mij grieft, dan hem de spoor het doet;
Want door dien kreun wordt dit me op nieuw bewust:
Mijn leed ligt voor mij, achter mij mijn lust.