lovrary

Sonnet 1: Wij Eischen Van De Schoonheid Rijken Oogst

Wij eischen van de Schoonheid rijken oogst, Opdat haar teedre roos onsterflijk gloei, En als de rijper boem is uitgebloosd, Haar ranke volgling draag’ haar kleurgen bloei: Maar gij, beperkt tot eigen helder licht, Gij voedt uw oog met zelfgekweekte vlam, Gij zorgt, dat overvloed voor honger zwicht, Uw vijand zijt ge, voor uzelf te gram. Gij, die der wereld allerschoonste knop En eenge bode van de lente zijt, Gij sluit uw zwier’ge schoonheid in u op En, teedre vrek, verkwijnt in gierigheid. Heb medelij, of neem zoo rijken buit, Dat bij uw dood uw graf ’t heelal omsluit.