Sonnet 74: Doch Wees Getroost! Wanneer Dat Streng Gericht
Doch wees getroost! Wanneer dat streng gericht,
Waar geen beroep van is, van hier mij drijft,
Dan leeft een deel van mij in dit gedicht,
Dat eeuwig ter herinnâring bij u blijft;
Ziet gij het door, dan ziet ge, of iets van waarde,
Dat u was toegewijd, ten deel u viel;
Stof keerâ tot stof, dat zij het deel der aarde,
Uw deel is ât beter deel, mijn geest, mijn ziel.
Wat gij verliest, het is de drab van ât leven,
De buit van wormen, wien gij ât gaarne schenkt;
De aartsmoordânaar moge er vrij den dood aan geven,
Het is onwaardig, dat gij ât ooit herdenkt.
De waarde er van is dat, wat het bevat;
Dat hebt gij hier, en dit blijvâ steeds uw schat.