lovrary

Sonnet 6: Geen Ruwe Hand Mag Schennend U Verslaan

Geen ruwe hand mag schennend u verslaan, Voor schoonheid uit uw bloesem is gepuurd, Uw schoonheid blijv’ in honinggeur bestaan, Verscholen schat, die Tijd heeft overduurd. Die schatbewaarder is geen woekeraar, Die woekrend met het leen, met vreugd betaalt: Herschept gij u in tien, als toovenaar Hebt gij ook tienmaal uw tegoed herhaald; Tienmaal zoo wijd hebt g’uw geluk gepaald, Als gij bij uw versterf tien erven telt, Wat onmacht wacht den Dood, zoo hij u haalt En vindt uw schoon in tien tentoongesteld. Eer g’uw nalatenschap den wormen geeft, Zorg, dat gij z’in uw kindren overleeft.