Sonnet 36: Erkennen Wil Ik, Dat W’Een Tweeheid Zijn
Erkennen wil ik, dat w’een tweeheid zijn,
Al zijn in Liefde onverdeeld wij een,
Zoo blijven al mijn eigen fouten mijn,
En draag ik, wat ikzelf misdreef, alleen.
Eén enkle liefde is ons beider deel,
Al scheidt ons in het leven zelf een wrok,
Van liefde breekt hij niet het vast geheel,
Schoon hij ons haar rechtmaatge vreugd onttrok,
Verzwijgen moet ik, Lief, uw zoete naam,
Of gij draagt mee aan mijn betreurde schuld,
U dreigt verlies van goede naam en faam,
Zoo gij m’uit liefde aan uw zijde duldt,
Maar doe het niet; zoo wil mijn liefde zijn,
Dat, zijt gij mijn, mijn is uw schoone schijn.