lovrary

Sonnet 114: Zal ’K Zeggen Dat Mijn Geest, Met U Gekroond

Zal ’k zeggen dat mijn geest, met u gekroond, Die pest van vorsten drinkt, die vleiersgunst? Of zeg ik dat mijn oog de waarheid toont En ’t van uw liefde won die goudmaak-kunst Van monsters en zulke onverteerde rest Cherubins maken die uw zoet zelf lijken, Elk kwaad omscheppend tot een vlekloos best Zoo snel maar dingen in zijn stralen strijken? O ’t is het eerste: vleierij ’s mijn zien En vorstlijk drinkt mijn groote geest haar op: Mijn oog weet ook wel wat zijn lusten dien’ En mengt juist naar zijn smaak de valsche kop. Is hij vergiftigd, het verkleint de zonde Dat het oog zelf eerst dronk, en het hem mondde.