lovrary

Sonnet 99: ’T Vroege Viooltje Heb Ik Dus Geblaamd

’t Vroege viooltje heb ik dus geblaamd: Vanwaar staalt, zoete dief, ge uw zoet dat geurt, Zoo niet van mijn liefs aêm? De purpren schaamt Die met haar tint uw zachte wangen kleurt Verfde ge in mijn liefs bloed, meer dan betaamt. De lelie, zag ik, heeft uw hand gekozen, De marjolein uw haar in zijn bezit, Bevende stonden op hun doorns de rozen, Eén rood van schaamte en één van wanhoop wit. Een derde, rood noch wit, bestal hun bloei En maakte bovendien uw adem buit, Maar om die roof, in ’t hoogste van zijn groei, Vrat een wraakzuchtige worm het hart hem uit. Meer bloemen nam ik waar en elk bezat