Sonnet 75: Gij Zijt Voor Mijn Gedachten Levend Brood
Gij zijt voor mijn gedachten levend brood,
Een geurenzwangre bui voor d’open grond
En om uw vrede wordt mijn onvree groot
Als bij den vrek dien d’eigen rijkdom wondt,
Zooals hij van zijn schat geniet, dan krijt,
Dat ouderdom hem sluipend ’t al ontsteelt,
Zoo juich ik, als ik u alleen verbeid,
Wensch dan weer uw bezit niet onverdeeld:
Soms is u aan te zien alleen een feest,
Soms sterf ik van verlangen naar een blik,
Wensch geen genot, dan wat m’alleen geneest,
De liefde van uw hart, mijn ander ik;
Zoo hunker ik naar u, of neem te veel,
En heb van alles, of van niets mijn deel.