Sonnet 59: Is Niets Ooit Nieuw, Maar Is Al Wat Bestaat
Is niets ooit nieuw, maar is al wat bestaat
Reeds eer geweest, hoe kan ons brein zich plagen
Met weer iets ouds te ontdekken, zonder baat
De weeën van een vroeger kind te dragen?
O, dat mijn geest in vroegâren tijd kon dringen,
In een oud boek uw beeltânis vinden mocht,
Toen pas, voor meer dan duizend zonnekringen,
De geest in schrift zich uit te drukken zocht!
Hoe gaarne zage ik, hoe die ouden prezen
Uw wonderschoonen bouw, en of de mensch
Nu beter is of slechter dan voordezen,
Of wentâlend weerkeert tot dezelfde grens;
Neen, âk weet, dat dichters van die vroegâre tijden
Aan uwe mindâren lof en hulde wijdden.