Sonnet 44: Bestond Deez’ Logge Stofklomp Uit Gedachte
Bestond deez’ logge stofklomp uit gedachte,
Geen booze verte, die ’k niet overvloog.
Ik ijlde, wàt mij te weerhonden trachtte,
Wat afstand mij ook scheidde, voor uw oog;
Al stond mijn voet aan ’s aardrijks versten rand,
Hierin waar’ niets, dat zorg of kommer brengt;
Want, o! gedachte spot met zee en land,
Zij is aan ’t doel, zoodra zij ’t doel maar denkt.
Maar ik ben niet gedachte, – en dit is leed;
Ik kan geen mijlen tot u overspringen;
Ik ben uit aarde en water saamgekneed,
En hoe ik klaag, ik kan den tijd niet dwingen;
Die tragere elementen deelen mij
Niets mee dan tranen, droef en zwaar als zij.