lovrary

Sonnet 45: Maar Luchte Lucht En Lout’Rend Vuur, Zij Wijlen

Maar luchte lucht en lout’rend vuur, zij wijlen, Die beiden, wààr ik toeve, steeds bij u, Die als gedachte, deze als wensch; zij ijlen Van hier, terug, in één ondeelbaar nu. En als dat paar mijn liefde u overbrengt, Die vluggere elementen, dan ontwijkt Mij ’t leven, dat slechts leeft, uit vier gemengd; Het zware paar zinkt nedert, treurt, bezwijkt; Tot weer de levensstoffen zich vereenen, Doordat die vlugge boden, licht geschoeid, Weêrkeeren, en mij lust en kracht verleenen Door ’t melden, dat gij leeft en hoe gij bloeit. ’k Hoor ’t juichend aan; maar zend dan fluks mijn boden Terug, – en reken, droef, mij tot de dooden.