Sonnet 111: O, Wraak Om Mij De Lotsgodin; Want Zij
O, wraak om mij de Lotsgodin; want zij
Is schuldig aan de schuld, die ge in mij wraakt;
Zij stiet mij hulp’loos in de maatschappij,
In lagen stand, die laag de zeden maakt;
Zoo heeft ze een stempel op mijn naam gebrand;
De vreemde kleur van mijn beroep bedekt
Mijn wezen schier, als verf des ververs hand;
O voel dit meê, en wensch mij onbevlekt!
Als een, die heeling wil, schroom ik geen pijn,
De walglijkste artsenijen wil ik zwelgen,
Te bitter zal mij ’t bitterste niet zijn,
Te zwaar geen boete, als die mijn schuld kan delgen.
Ja, schenk me uw deernis, dierb’re vriend; want weet,
Uw deernis heelt volkomen al mijn leed.