lovrary

Sonnet 88: Drijft U Een Luim Ooit Aan, Dat Gij Mij Smaadt

Drijft u een luim ooit aan, dat gij mij smaadt, Op mijn verdienste uw hekelpijlen richt, Dan wil ’k mijzelf bestrijden, u ten baat, En stel uw valschheid als een deugd in ’t licht; Bekend, ook met mijn heimlijkste gebreken, Geef ik u steun, als ik mijn feilen noem, Waar niemand dan ikzelve van kan spreken, En dat gij mij verliest, verhoogt uw roem; Doch zoo win ik dan zelve niet het minst; Want al mijn denken, al mijn min zijt gij; En zoo is ’t leed, dat ik mijzelf doe, winst; Is ’t u van nut, van dubbel nut is ’t mij. Zoo min ik, zoo vervult gij heel mijn hart, Dat smaad, dien ’k u ten bate draag, niet smart.