lovrary

Sonnet 106: Als Mij Kronieken Van Den Ouden Tijd

Als mij kronieken van den ouden tijd De schoonheid harer helden doen aanschouwen, Den glans, die ’t oude rijm tot lofdicht wijdt Van fiere ridders, lieflijke edelvrouwen, Dan is ’t mij, of, bij ’t roemen van het schoon Van hand of voet, van voorhoofd, oog of mond, Dier dicht’ren stift ùw schoonheid spreidt ten toon, Dat oude rijm slechts uwen lof verkondt. Hun dichten was een voorgevoel van u, Een profecie van onzen tijd; van daar, – Want neev’len waarden tusschen hen en ’t nu, – Is hunne schets zoo kleurloos, zoo onwaar; Wijzelf, wij zien, bewond’ren u met de oogen, Maar ’t staam’len van uw lof is ijdel pogen.