lovrary

Sonnet 128: Hoe Vaak, Wanneer Uw Slanke Ving’Ren Zweven

Hoe vaak, wanneer uw slanke ving’ren zweven, Op zaal’ge toetsen met dien zachten druk, En gij die tonenmeng’ling roept in ’t leven, Die ’t oor mij boeit, de ziel brengt onder ’t juk, Benijd ik ’t dood ivoor, dat onder ’t wippen Uw teed’re ving’ren kussen mag, en stout Een heil zich rooft, dat door mijn arme lippen, Wier oogst dit ware, blozend wordt aanschouwd! Hoe gaarne ruilden die haar lot en stand Met zulk een plaatjen, dat daar dansend bukt, Den luchten gang ervaart van uwe hand, En dat ge, in steê dier lippen, zaal’gend drukt! Begunstigt drieste toetsen ’t lot aldus, Reik haar uw hand, uw lippen mij ten kus!