lovrary

Sonnet 46: Mijn Oog En Hart Voeren Een Bittre Strijd

Mijn oog en hart voeren een bittre strijd Hoe zij de buit van u te zien verdeelen. Mijn oog zegt dat ge in ’t hart niet zichtbaar zijt, Mijn hart dat niet het oog uw beeld kan telen. Mijn hart bepleit dat hij dat beeld bezit In kluis nooit door kristallen oog doorboord. Maar ’t oog als tegenpleiter loochent dit En zegt dat uw verschijning hem behoort. Tot slissing van ’t geschil wordt ingesteld Raad van gedachten, pachters van het hart, Waarna door deze ’t vonnis wordt geveld, Welk deel aan ’t oog hoort, en aan ’t hart welk part. Aldus: het buitendeel behoort mijn oogen, Aan ’t hart de liefde waar ’t door wordt bewogen.