Sonnet 61: Is Het Uw Wil, Dat In Den Langen Nacht
Is het uw wil, dat in den langen nacht
Uw beeld mijn looden ooglid open houdt,
Verlangt gij dat uw schaduw met mij lacht,
Tot storen van mijn droom zich koen verstout,
Is het uw geest, die zich voor mij beweegt,
Dien gij ter schatting van mijn daden zendt,
Die al mijn slechtheid, al mijn ondeugd weegt,
Zooals haar uw naijvrig voelen kent?
O nee, ik weet, uw lied’ is niet zoo groot,
Mijn liefde is ’t, die slaap drijft uit mijn oog,
Mijn eigen trouw, die sluimring in mij doodt,
Die rust niet kent, voor z’u aan ’t kwaad onttoog,
Ik waak voor u, terwijl gij elders leeft,
Veraf van hem, die u in droom omgeeft.