lovrary

Sonnet 149: Loochent Gij, Wreede, Dat Ik U Bemin

Loochent gij, wreede, dat ik u bemin, Daar ik toch tegen mij uw zijde koos? Denk ik niet aan u, daar toch al mijn zin Mijzelf vergeet, om u op andren boos? Wie haat u die mijn vriend zich noemen kan? Wie haat gij die ik vriendelijk ontmoet? Neen, als gij mij boos aanziet, wreek ik dan U op mijzelf niet, door mijn droef gemoed? Welke verdienste ken โ€™k mijzelve toe Die trotsch genoeg is niet uw juk te doogen, Ik die door โ€™t beste uw slechtheid hulde doe, Bevolen door het wenken van uw oogen. Maar lief, haat voort; gij zijt toch zรณรณ gezind: Wie zien kan hebt ge lief, en ik ben blind.