Sonnet 132: Uw Oogen Heb Ik Lief: Vol Medelij
Uw oogen heb ik lief: vol medelij,
Begrijpend, hoe mij uw verachting kwelt,
Verdonkren zij tot zwart, rouwen om mij,
Tot hun fluweel hun mededoogen meldt.
Niet schooner zet het rijzend hemellicht
De grauwe wangen van het oost’ in gloed,
Noch is zoo glorievol het mat gezicht
Der westerkim door d’avondster begroet,
Dan uw oogen rouw’ in uw gelaat.
Laat het dan zijn, dat ook uw hart, bekoord,
Wil rouw’ om mij, omdat u rouwen staat,
Het rouwen bij uw medelij behoort;
Dan wil ik zweren, schoonheid zelf is zwart,
Kleur niet, maar zwart past bij het edel hart.