lovrary
Albert burgersdijk
Vertalingen
Sonnet 1: Zich Te Vermeerd’Ren Is Der Schoonsten Plicht
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Zich te vermeerd’ren is der schoonsten plicht, Opdat de roos der schoonheid nimmer sterve, Maar, velt de Tijd de rijp’re met zijn zicht,
Sonnet 2: Als Veertig Winters Uw Gelaat Berennen
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Als veertig winters uw gelaat berennen, Loopgraven delven in der schoonheid veld, Wie zal dan ’t prachtkleed uwer jeugd herkennen,
Sonnet 3: Zeg, In Uw Spiegel Ziend, Tot Uw Gelaat
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Zeg, in uw spiegel ziend, tot uw gelaat: „Vorm, – nu is ’t tijd, – een afdruk uwer jeugd!” Der wereld, – duldt gij, dat uw schoon vergaat, –
Sonnet 4: Vergeefsche Lieflijkheid, Waarom Verspilt
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Vergeefsche lieflijkheid, waarom verspilt Gij aan uzelf het erfdeel van uw schoon? Natuur, zij schenkt niet, maar zij leent; ze is mild,
Sonnet 5: Die Uren, Die Met Teed’Re Zorg Dit Beeld
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Die uren, die met teed’re zorg dit beeld Zoo lieflijk vormden, dat elks oog er woont, Verand’ren, – geen, die niet tyran eens speelt,
Sonnet 6: Dat Dus Niet ’S Winters Vuist Uw Zomer Vatt’
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Dat dus niet ’s winters vuist uw zomer vatt’ En schende, eer ge in kristal besloten zijt; Doorgeur een fleschjen; uwer schoonheid schat
Sonnet 7: Zie, Heft In ’T Oosten ’T Vorst’Lijk Hemellicht
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Zie, heft in ’t oosten ’t vorst’lijk hemellicht Zijn gloedvol hoofd, dan brengt elk sterflijk oog Zijn dankb’re hulde aan dat steeds nieuw gezicht
Sonnet 8: Hoort Gij, Muziek Voor ’T Oor, Muziek Met Smart?
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Hoort gij, muziek voor ’t oor, muziek met smart? Nooit haat het zoete ’t zoet, vreugd houdt van vreugd. Bemint gij, wat ge ontvangt met droevig hart,
Sonnet 9: Spreek! Is ’T Uit Vrees, Dat Eens Een Weduw Ween’
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Spreek! is ’t uit vrees, dat eens een weduw ween’, Dat gij uzelf verteert in eenzaamheid? Ach! sterft gij zonder kroost, gij laat alleen
Sonnet 10: Erken, En Schaam U, Dat Gij Niemand Mint
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Erken, en schaam u, dat gij niemand mint; Want dat gij voor uzelf niet zorgt, is waar. Zoo menig hart is liefd’rijk u gezind,
Sonnet 11: Schoon Ge Ook Verwelkt, – Al Wat Gij Hebt Verloren
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Schoon ge ook verwelkt, – al wat gij hebt verloren Treedt in een spruit weer even snel in ’t leven; Wordt gij ook oud, – gij ziet uw schoon herboren,
Sonnet 12: Zie Ik Den Stâgen Gang Van ’T Uurwerk Aan
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Zie ik den stâgen gang van ’t uurwerk aan, Zie ik den trotschen dag in nacht verzinken, ’t Viooltjen na zijn korte pracht vergaan,
Sonnet 13: O, Waart Gij Steeds Uzelf! Maar, Vriend, Gij Zijt
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
O, waart gij steeds uzelf! Maar, vriend, gij zijt Uzelf niet langer, dan gijzelf hier leeft; Gedenk dus aan de kortheid van den tijd,
Sonnet 14: Der Sterren Raads’Len Wil Ik Niet Doorgronden
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Der sterren raads’len wil ik niet doorgronden, En toch, naar ’k meen, versta ik sterrenkunst, Niet om geluk of onheil te verkonden,
Sonnet 15: Zie Ik, Hoe Al, Waar Groei En Kracht In Woont
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Zie ik, hoe al, waar groei en kracht in woont, Een oogwenk slechts in volle schoonheid duurt, Hoe ’s werelds schouwtooneel een spel ons toont,
Sonnet 16: Doch Waarom Zelf Met Feller Waap’Nen Tegen
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Doch waarom zelf met feller waap’nen tegen Den Tijd u niet geweerd, den aartstyran? Met beter midd’len, rijk’lijker in zegen,
Sonnet 17: Wie Schenkt Eenmaal Mijn Lied Geloof, Vervuld
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Wie schenkt eenmaal mijn lied geloof, vervuld Van uw onschatb’re waarde? En toch, gewis, ’t Is als een tombe slechts, die u omhult,
Sonnet 18: Ik Was Van U Afwezig In De Lent’
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Ik was van u afwezig in de lent’, Als zoete April, getooid in bonte pracht, Een geest van jeugd in ieder wezen prent,
Sonnet 18: Zal Ik Een Zomerdag Gelijk U Noemen?
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Zal ik een zomerdag gelijk u noemen? O, die is niet zoo lieflijk en zoo zacht; Vaak schudt een ruwe vlaag de teêre bloemen,
Sonnet 19: Verstomp Den Klauw Des Leeuws, Vraatgier’Ge Tijd
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Verstomp den klauw des leeuws, vraatgier’ge Tijd; Door u verslinde de aard haar lieflijkst broed; Ontscheur den tijger ’t fel gebit, en wijd
Sonnet 20: U Heeft, O Heer-Gebiedster Van Mijn Harte
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
U heeft, o heer-gebiedster van mijn harte Natuur een vrouwenaangezicht gegeven, Dat bloost, – een vrouw’lijk hart, dat nimmer smarte
Sonnet 21: Mijn Muze, Neen, Gelijkt Den Dichter Niet
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Mijn Muze, neen, gelijkt den dichter niet, Die, door een fraai geverfd gelaat bekoord, Al ’s hemels schoon te naasten niet ontziet,
Sonnet 22: Wat Ook Mijn Spiegel Zegg’, Ik Ben Niet Oud
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Wat ook mijn spiegel zegg’, ik ben niet oud, Zoolang nog jeugd uw speelnoot is; doch zoo Mijn oog verval op uw gelaat aanschouwt,
Sonnet 23: Gelijk Een Zwakke Speler Op ’T Tooneel
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Gelijk een zwakke speler op ’t tooneel, Wien koortsige angst zijn rol vergeten doet, Of eenig wezen, dat, verwoed, te veel
Sonnet 24: Mijn Oog Werd Schilder, En Heeft Op ’T Paneel
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Mijn oog werd schilder, en heeft op ’t paneel Mijns harten uwe schoonheid uitgeteekend; Mijn lichaam is de lijst van ’t schoon taaf’reel,
Sonnet 25: Die Hunner Sterren Liev’Ling Zijn, Zij Mogen
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Die hunner sterren liev’ling zijn, zij mogen Roem dragen op hun titels, naam en eer; Ik smaak, schoon ’k niet op zulk een glans kan bogen,
Sonnet 26: Heer Mijner Liefde, Wiens Waardij Tot Trouw
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Heer mijner liefde, wiens waardij tot trouw Mij bindt, zoodat ik uw vazal mij acht, Ik doe u schrift’lijk hulde thans; beschouw
Sonnet 28: Hoe Kan Ik Ooit Weer Blij, Gelukkig Leven
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Hoe kan ik ooit weer blij, gelukkig leven, Als mij geen uur van sluim’ring ooit gelukt? ’s Nachts nooit de druk des dags wordt opgeheven,
Sonnet 28: Ik Zoek Mijn Bed, Van ’T Reizen Afgesloofd
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Ik zoek mijn bed, van ’t reizen afgesloofd, Voor matte leden steeds de hoogste lust; Doch dan begint een reizen in mijn hoofd
Sonnet 29: Als Ik, Van Elk Gesmaad, Van ’T Lot Miskend
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Als ik, van elk gesmaad, van ’t lot miskend, In tranen troost voor mijn verguizing zoek, Ten dooven hemel vrucht’loos kreten zend,
Sonnet 30: Als Ik In De Eenzame Uren Van Het Peinzen
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Als ik in de eenzame uren van het peinzen ’t Verleden voor den stoel daag van mijn geest, Zie ik nog eens het vaak verlangde deinzen,
Sonnet 31: Die ’K Dood Gewaand Heb, Al Die Harten Wonen
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Die ’k dood gewaand heb, al die harten wonen In uwen boezem wonderbaar vereend, Daar is ’t, dat vriendschap en haar schoonheid tronen,
Sonnet 32: Als Gij Dien Dag, Mij Welkom, Overleeft
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Als gij dien dag, mij welkom, overleeft, Dat Dood mijn dor gebeent’ met stof omhult, En bij geval deez’ regels overzweeft,
Sonnet 33: ’K Zag Meen’Gen Morgen Fieren Glans Verspreiden
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
’k Zag meen’gen morgen fieren glans verspreiden, Den bergtop aanzien met zijn vorstengunst, Met gouden kus groen scheppen op de weiden,
Sonnet 34: Waarom Hebt Gij Me Een Schoonen Dag Voorspeld
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Waarom hebt gij me een schoonen dag voorspeld, Mij zonder mantel heen doen gaan, geduld, Dat wolken me overvielen op het veld,
Sonnet 35: O, Treur Niet Meer Om Wat Gij Hebt Gedaan!
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
O, treur niet meer om wat gij hebt gedaan! De roos heeft doornen, slijk de zilv’ren bron; In schoone knoppen treft men wormen aan;
Sonnet 36: Dat Ik ’T Erkenne! Scheiden Moeten Wij
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Dat ik ’t erkenne! scheiden moeten wij, Al is ook onze liefde ondeelbaar één; Hoe zwaar de smaad, die op mij rust, ook zij,
Sonnet 37: Zooals Een Vader Heil Smaakt, Die, Verstramd
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Zooals een vader heil smaakt, die, verstramd, Zijn kind recht wakker ziet en vol van jeugd, Zoo schep ik, door ’t wangunstig lot verlamd,
Sonnet 38: Hoe Kan ’T Mijn Muze Aan Dichtstof Ooit Ontbreken
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Hoe kan ’t mijn Muze aan dichtstof ooit ontbreken, Zoo lang gij ademt? stroomt dan niet in ’t lied Uw lieflijk leven over, en verbleeken
Sonnet 39: Zing Ik Uw Waarde, Is Dit Wel Goed En Wijs?
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Zing ik uw waarde, is dit wel goed en wijs? Zijt gij dan niet het beet’re deel van mij? Is ’t nuttig, prijslijk, zoo ’k mijzelven prijs?
Sonnet 40: Neem, Die Ik Liefheb, Neem Die Allen, Vriend!
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Neem, die ik liefheb, neem die allen, vriend! Hebt gij dan meer dan gij reeds lang bezat? Meer liefde, die met recht dien naam verdient?
Sonnet 41: Die Kleine Zonden, Die Uw Overmoed
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Die kleine zonden, die uw overmoed, Als mij somtijds uw hart vergeet, begaat, Staan aan uw schoonheid en uw jonkheid goed;
Sonnet 42: Dat Gij Haar Hebt, Is Niet Alleen Mijn Smart
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Dat gij haar hebt, is niet alleen mijn smart, Hoewel ’k belijd, ik heb haar veel geliefd; Maar dat zij ù heeft, dit bezwaart mijn hart,
Sonnet 43: Luikt Slaap Mijn Oog, Dan Ziet Het Best; Den Luister
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Luikt slaap mijn oog, dan ziet het best; den luister Versmaadt het, waar de held’re dag meê praalt; Doch slaap ik, droomend ziet het u in ’t duister,
Sonnet 44: Bestond Deez’ Logge Stofklomp Uit Gedachte
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Bestond deez’ logge stofklomp uit gedachte, Geen booze verte, die ’k niet overvloog. Ik ijlde, wàt mij te weerhonden trachtte,
Sonnet 45: Maar Luchte Lucht En Lout’Rend Vuur, Zij Wijlen
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Maar luchte lucht en lout’rend vuur, zij wijlen, Die beiden, wààr ik toeve, steeds bij u, Die als gedachte, deze als wensch; zij ijlen
Sonnet 46: Mijn Oog Strijdt Met Mijn Hart Op Dood En Leven
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Mijn oog strijdt met mijn hart op dood en leven, Wie recht heeft op ’t bezitten van uw beeld; Mijn oog wil ’t hart hierop geen aanspraak geven,
Sonnet 47: Mijn Oog En Hart, Zij Sloten Een Verdrag
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Mijn oog en hart, zij sloten een verdrag En zijn nu tot elkanders hulp gereed; Versmacht het dorstig oog naar lonk of lach,
Sonnet 48: Wat Wijdde Ik, Bij ’T Op Reis Gaan, Vele Zorgen
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Wat wijdde ik, bij ’t op reis gaan, vele zorgen Aan have en goed! wat heb ik menig vod, Dat dieven uit kon lokken, goed geborgen,
Sonnet 49: Komt Eens De Tijd, – Is Ooit De Tijd Zoo Wreed, –
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Komt eens de tijd, – is ooit de tijd zoo wreed, – Dat u het zien van mijn gebreken stuit, En, door koelzinnig reek’nen overreed,
Sonnet 50: O, Welk Een Reis! Hoe Zwaar Valt Mij De Weg
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
O, welk een reis! hoe zwaar valt mij de weg, Nu ik, hoewel het lichaam rust begeer’, Geen rust vind, maar na ied’ren dagrit zeg:
Sonnet 51: Mijn Paard Was Traag Bij ’T Gaan; Die Langzaamheid
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Mijn paard was traag bij ’t gaan; die langzaamheid Verschoon ik gaarne en prijs het dier veeleer; Want waartoe spoed, wanneer ik van u scheid?
Sonnet 52: ’K Ben Dus Een Rijkaard, Wien Zijn Sleutel Stil
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
’k Ben dus een rijkaard, wien zijn sleutel stil Zijn weggesloten schat kan doen bespieden, Doch die niet daag’lijks hem aanschouwen wil,
Sonnet 53: Uit Welk Een Stof Riep U Natuur In ’T Leven
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Uit welk een stof riep u natuur in ’t leven, Dat duizenderlei schaduw u geleidt? Eén schaduw slechts kan ieder, ieder geven,
Sonnet 54: O, Hoeveel Schooner Wordt De Schoonheid Toch
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
O, hoeveel schooner wordt de schoonheid toch, Als echte trouw haar hooger schoonheid geeft! De roos is schoon van kleur, maar schooner nog
Sonnet 55: Geen Marmerbeeld, Geen Vorst’Lijk Grafgesteent’
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Geen marmerbeeld, geen vorst’lijk grafgesteent’, Dat dit mijn machtig lofdicht overleeft, Dit lied, dat hooger roem en glans u leent,
Sonnet 56: Vernieuw, O Zoete Liefde, Steeds Uw Kracht
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Vernieuw, o zoete liefde, steeds uw kracht; Duld niet, dat honger ooit beschaamd u maakt, Die heden wel door voedsel wordt verzacht,
Sonnet 57: Ik Ben Uw Slaaf En Daarom Steeds Bereid
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Ik ben uw slaaf en daarom steeds bereid Tot alles, waar gij mij bevel toe geeft, Een slaaf, die uw verlangen steeds verbeidt,
Sonnet 58: Dat Weer’ Die God, Die Tot Uw Slaaf Mij Maakte
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Dat weer’ die god, die tot uw slaaf mij maakte, Dat ik, wat ge in mijn afzijn ooit verricht, U vroeg, of in den geest uw doen bewaakte;
Sonnet 59: Is Niets Ooit Nieuw, Maar Is Al Wat Bestaat
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Is niets ooit nieuw, maar is al wat bestaat Reeds eer geweest, hoe kan ons brein zich plagen Met weer iets ouds te ontdekken, zonder baat
Sonnet 60: Als Golf Op Golf Naar ’T Kiezelrijke Strand
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Als golf op golf naar ’t kiezelrijke strand, Zoo spoeden naar haar eind minuten voort; Elk dringt de vorige uit haar plaats, en spant
Sonnet 61: Is Dat Uw Wil, Dat Staâg Mijn Oog U Ziet
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Is dat uw wil, dat staâg mijn oog u ziet, Geen slaap mij sterkt en traag de nacht verstrijkt? Is dat uw wensch, dat sluim’ring mij ontvliedt,
Sonnet 62: Wat Zondige Eigenliefde Heeft Mijn Oogen
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Wat zondige eigenliefde heeft mijn oogen, Geheel mijn ziel, mijn ik geheel besmet! Die zonde in mij te delgen, – ijdel pogen!
Sonnet 63: Waan Niet, Dat Gij De Hand Des Tijds Weerstaat
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Waan niet, dat gij de hand des Tijds weerstaat, Ach, vriend! zoo min als ik; eens zullen zorgen Ook u haar voren groeven op ’t gelaat,
Sonnet 64: Zie Ik, Hoe Fel De Hand Des Tijds De Pracht
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Zie ik, hoe fel de hand des Tijds de pracht En praal verdierf van lang begraven tijd, Hoe trotsche torens zijn ten val gebracht,
Sonnet 65: Zoo Brons En Steen En Aarde En Oceaan
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Zoo brons en steen en aarde en oceaan Moet bukken voor des Tijds vernielingsmacht, Hoe zal zijn woede schoonheid wederstaan,
Sonnet 66: Dit Alles Moe, Verlang Ik De Eeuw’Ge Rust
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Dit alles moe, verlang ik de eeuw’ge rust; Verdienste zie ik bedelarm en naakt, ’t Nietswaardig niets omringd van weelde en lust,
Sonnet 67: Ach, Waarom Moest Hij In Deez’ Smetlucht Leven
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Ach, waarom moest hij in deez’ smetlucht leven En siert zijn bijzijn godd’loos doen? waarom Mag zonde zich door hem nu aanzien geven
Sonnet 68: Zoo Is Hij Ons Een Beeld Uit Beter Dagen
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Zoo is hij ons een beeld uit beter dagen, Toen schoonheid leefde en stierf als bloemen thans, Eer schoonheids basterdteeken werd gedragen,
Sonnet 69: ’T Is Schoon, Wat ’S Werelds Oog Steeds Van U Ziet
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
’t Is schoon, wat ’s werelds oog steeds van u ziet, Geen menschenziel, die ’t ooit zich schooner denkt; En ieders tong, de tolk der ziele, biedt
Sonnet 70: Werpt Men Een Blaam Op U, Het Dere U Niet
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Werpt men een blaam op u, het dere u niet; Naar ’t schoonste strekt de laster ’t eerst de klauw; Verdenking is ’t, die schoonheid luister biedt.
Sonnet 71: Treur, Als Ik Sterf, Niet Langer Om Mijn Dood
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Treur, als ik sterf, niet langer om mijn dood, Dan ’t klokgebom, met doffen, droeven toon, Aan de aard verkondigt, dat ik al haar nood
Sonnet 72: Opdat De Wereld U Niet Lastig Zij
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Opdat de wereld u niet lastig zij En afvraag, wààrom gij mij liefde gunt, Zelfs na mijn dood, – vergeet mij, vriend! in mij
Sonnet 73: Dat Jaartij Ziet Ge In Mij, Waarin De Wind
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Dat jaartij ziet ge in mij, waarin de wind Zijn spel drijft met het gele loof, de twijgen Van koude rillen, en ge een bouwval vindt,
Sonnet 74: Doch Wees Getroost! Wanneer Dat Streng Gericht
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Doch wees getroost! Wanneer dat streng gericht, Waar geen beroep van is, van hier mij drijft, Dan leeft een deel van mij in dit gedicht,
Sonnet 75: Gij Zijt Mijn Ziel, Wat Brood Is Voor Het Leven
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Gij zijt mijn ziel, wat brood is voor het leven, Wat warme regens zijn voor ’t dorstig veld; En uw bezit verwekt mij vrees en beven,
Sonnet 76: Waarom Versmaad Ik, Mijn Eenvoudig Lied
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Waarom versmaad ik, mijn eenvoudig lied Met telkens and’re vonden op te smukken? Waarom beproef ik, velen volgend, niet,
Sonnet 77: Uw Spiegel Toont U, Hoe Uw Schoon Vergaat
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Uw spiegel toont u, hoe uw schoon vergaat, Uw zonnewijzer, hoe uw tijd zich spoedt; En bij deez’ leêge bladen vindt gij baat,
Sonnet 78: Zoo Vaak Riep Ik Als Mijne Muze U Aan
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Zoo vaak riep ik als mijne Muze u aan, En zoo bezielend was voor mij uw gunst, Dat elk thans doet, wat ik steeds heb gedaan,
Sonnet 80: Wat Ben Ik, Als Ik Van U Zing, Versaagd
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Wat ben ik, als ik van u zing, versaagd, Daar thans een grooter geest uw naam verheft, Met stoute vlucht dien tot de sterren draagt,
Sonnet 81: ’T Zij Ik Eenmaal Uw Grafschrift U Zal Schrijven
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
’t Zij ik eenmaal uw grafschrift u zal schrijven, ’t Zij gij ’t beleeft, dat ik tot stof verga, Gij zult, den dood ten trots, op aarde blijven,
Sonnet 82: Gij Hebt, ’T Is Waar, Mijn Muze Nooit Getrouwd
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Gij hebt, ’t is waar, mijn Muze nooit getrouwd, En ontrouw pleegt gij niet, wanneer de woorden, Waarmede elk dichter uw verdienste ontvouwt
Sonnet 83: ’K Zag Nooit, Dat Gij Blanketsel Noodig Hadt
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
’k Zag nooit, dat gij blanketsel noodig hadt, En kleurde dies uw schoon nooit op; te groot Heb ik uw rijkdom steeds geacht, dan dat
Sonnet 84: Roemt Een U Meer Dan Ik? Wat Overtreft
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Roemt een u meer dan ik? Wat overtreft Mijn lof: „Gij zijt uzelf en niemand meer”? Omvat dit woord niet uw waardij? verheft
Sonnet 85: Bescheiden, Stil, Staat Mijne Muze, En Zwijgt
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Bescheiden, stil, staat mijne Muze, en zwijgt, Terwijl uw lof, door lied op lied gevierd, Op gulden wieken hoog en hooger stijgt,
Sonnet 86: Heeft Het Gezwollen Zeil Van Zijne Zangen
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Heeft het gezwollen zeil van zijne zangen, Koers zettend naar den hoogsten prijs, naar u, De kind’ren van mijn brein door schrik bevangen,
Sonnet 87: Vaarwel! Te Groote Schat Zijt Gij Voor Mij!
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Vaarwel! te groote schat zijt gij voor mij! En zeker kent gij thans uw eigen waarde; Het voorrecht uwer waarde spreekt u vrij;
Sonnet 88: Drijft U Een Luim Ooit Aan, Dat Gij Mij Smaadt
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Drijft u een luim ooit aan, dat gij mij smaadt, Op mijn verdienste uw hekelpijlen richt, Dan wil ’k mijzelf bestrijden, u ten baat,
Sonnet 89: Toen Ik Alleen Nog Smeekte Om Uwe Gunst
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Toen ik alleen nog smeekte om uwe gunst, Leefde al uw lieflijkheid in mijne zangen; Doch thans ontweek die lieflijkheid mijn kunst,
Sonnet 89: Verklaar, Dat Ik Mijn Trouw Aan U Verzaakte
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Verklaar, dat ik mijn trouw aan u verzaakte, En ik bewijs, dat ik u heb beleedigd; Noem mij verlamd, en ’k loop als een geraakte,
Sonnet 90: Zoo Haat Mij, Als Gij Wilt; Zoo Ooit, Dan Nu
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Zoo haat mij, als gij wilt; zoo ooit, dan nu, Nu ’t menschdom mij met slag op slag wil slaan; Geef mede, nu mij ’t onheil jaagt, een duw,
Sonnet 91: Deez’ Stoft Op Zijn Geboort’, Die Op Zijn Geld
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Deez’ stoft op zijn geboort’, die op zijn geld, Deze op zijn kunst, die op zijn lichaamskracht, Deze op zijn kleed’ren, schoon het snit hem knelt,
Sonnet 92: Doch Doe Het Ergste Wat Gij Kunt: Ontvlied!
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Doch doe het ergste wat gij kunt: ontvlied! Gij blijft de mijne toch voor heel mijn leven; Mijn leven overleeft uw liefde niet,
Sonnet 93: Ja, ’K Waar’, Zoo Ik Ten Onrecht Trouw U Acht
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Ja, ’k waar’, zoo ik ten onrecht trouw u acht, Als een bedrogen gade; ’t lief gelaat Scheen wis mij liefdrijk nog, uw blikken dacht
Sonnet 94: Wie Macht Heeft Om Te Schaden En ’T Niet Wil
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Wie macht heeft om te schaden en ’t niet wil, Niet doet, wat hij het meest vermoeden laat, Wie and’ren roert, doch zelf steenkoud en stil,
Sonnet 95: Hoe Lieflijk En Hoe Zoet Maakt Gij De Schande
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Hoe lieflijk en hoe zoet maakt gij de schande, Die, even als de worm een roosjen schaadt, Het reine waas uws jongen roems verbande!
Sonnet 96: Deez’ Zegt: „Uw Feil Is Jeugd”; Die „Overmoed”
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Deez’ zegt: „uw feil is jeugd”; die „overmoed”; Die weer: „uw schoon is jeugd en dartelheid”; Maar jong en oud: „èn feil èn schoon staan goed”;
Sonnet 97: Wat Scheen ’T Mij Wintertijd, Toen ’K Ver Van U
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Wat scheen ’t mij wintertijd, toen ’k ver van u Moest toeven, o mijn lust in ’t vluchtig leven! Wat neep de vorst, de zon verschool zich schuw,
Sonnet 99: ’T Viooltjen Gispte Ik Dus Om Dart’Len Moed
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
’t Viooltjen gispte ik dus om dart’len moed „Ei, diefjen! zeg, van waar dien zoeten geur, Zoo niet van ’s liefsten mond? die purpergloed
Sonnet 100: Waar Toeft Gij, Muze, Dat Gij Reeds Zoo Lang
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Waar toeft gij, Muze, dat gij reeds zoo lang Niet zingt van dat, wat al uw macht u gaf? Verspilt ge uw vuur in waardeloos gezang
Sonnet 101: Hoe, Trage Muze, Maakt Ge Uw Zwijgen Goed
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Hoe, trage Muze, maakt ge uw zwijgen goed Bij ’t zien, hoe trouw het schoon doordringt en verft? Die twee beheerscht mijn vriend als vorst; zoo doet
Sonnet 102: Mijn Liefde, Al Schijn’ Zij Zwakker, Won In Kracht
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Mijn liefde, al schijn’ zij zwakker, won in kracht; Ze is niet verminderd, schoon zij minder toon’; Die liefde wordt geveild, ter markt gebracht,
Sonnet 103: Hoe Nietig Is ’T, Wat U Mijn Muze Wijdt
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Hoe nietig is ’t, wat u mijn Muze wijdt, Terwijl zij op zoo rijke stof kan bogen! Veel schooner toch zijt gij zooals gij zijt,
Sonnet 104: Mij, Dierb’Re Vriend, Mij Wordt Gij Nimmer Oud
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Mij, dierb’re vriend, mij wordt gij nimmer oud; Mij schijnt in ’t minst uw schoonheid niet verdoofd Sinds de’ eersten blik. Drie winters hebben ’t woud
Sonnet 105: O, Acht Mijn Liefde Geen Afgoderij
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
O, acht mijn liefde geen afgoderij, Mijn dierb’ren vriend geen afgod, wijl ik één, Eénzelfde loflied steeds en steeds hem wij,
Sonnet 105: ’T Was Leugen, Toen Ik Vroeger Dichtte, Dat
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
’t Was leugen, toen ik vroeger dichtte, dat Ik nimmer inniger u kon beminnen; Mijn geest had toen, – hoe kon ’t ook? – niet gevat,
Sonnet 106: Als Mij Kronieken Van Den Ouden Tijd
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Als mij kronieken van den ouden tijd De schoonheid harer helden doen aanschouwen, Den glans, die ’t oude rijm tot lofdicht wijdt
Sonnet 107: Noch Eigen Angst, Noch ’T Onheilspellend Woord
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Noch eigen angst, noch ’t onheilspellend woord Van toekomstdroomers op het wereldrond, Heeft mijner liefde vastheid ooit verstoord,
Sonnet 108: Kan ’T Brein Iets Denken, Inkt Iets Openbaren
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Kan ’t brein iets denken, inkt iets openbaren, Dat niet mijn echte trouw van u reeds schreef? Kan ik op een’ge nieuwe wijs verklaren,
Sonnet 109: O, Noem Mij Nooit Ontrouw Van Hart, Al Scheen
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
O, noem mij nooit ontrouw van hart, al scheen Mijn gloed door ’t afzijn doffer of gebluscht! Veel eerder vluchtte ik van mijzelven heen,
Sonnet 110: ’T Is Waar, ’K Heb Veel Gedwaald, Mij Aangesteld
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
’t Is waar, ’k heb veel gedwaald, mij aangesteld Als droeg ik ’t narrenpak, en roek’loos wondde Ik zelf mijn ziel; ’k heb ’t hoogste niets geteld,
Sonnet 111: O, Wraak Om Mij De Lotsgodin; Want Zij
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
O, wraak om mij de Lotsgodin; want zij Is schuldig aan de schuld, die ge in mij wraakt; Zij stiet mij hulp’loos in de maatschappij,
Sonnet 112: Uw Liefde En Deernis Dooven Mij Den Smaad
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Uw liefde en deernis dooven mij den smaad, Door volksgerel op ’t voorhoofd mij geprent; Geen oordeel dat mij deert, als gij mijn kwaad
Sonnet 113: ’K Zie Met Den Geest, Sinds Wij Gescheiden Zijn
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
’k Zie met den geest, sinds wij gescheiden zijn; En ’t oog, dat bij het gaan mijn schreden richt, Is blind ten deele; al zie het ook in schijn,
Sonnet 114: Of Heeft Wellicht Mijn Geest, Met U Gekroond
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Of heeft wellicht mijn geest, met u gekroond, ’t Vergif der vorsten, vleierij, gedronken? Of is ’t waarachtig, wat mijn oog mij toont,
Sonnet 116: Bij De’ Echt Van Trouwe Zielen Spreek’ Men Niet
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Bij de’ echt van trouwe zielen spreek’ men niet Van hindernissen. Die liefde is geen liefde, Die mindert, als zij de’ een’ vermind’ren ziet,
Sonnet 117: Ja, Klaag Mij Aan, Dat Ver Bij Uwen Schat
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Ja, klaag mij aan, dat ver bij uwen schat Van gunsten mijn erkent’nis achterstond, Dat ik den dank en ’t dienstbetoon vergat,
Sonnet 118: Zooals Wij, Om Onze’ Eetlust Aan Te Prikk’Len
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Zooals wij, om onze’ eetlust aan te prikk’len, ’t Gehemelt’ tergen met veel scherpe zaken, Of, wijl zich stil een ziekte kan ontwikk’len,
Sonnet 119: Hoeveel Sirenentranen Dronk Ik Reeds
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Hoeveel Sirenentranen dronk ik reeds, Gestookt in kolven, hellezwart van binnen, Bij ’t hopen bang, bij angsten hopend steeds,
Sonnet 120: Thans Doet Mij Goed, Dat Ge Eenmaal Liefd’Loos Waart
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Thans doet mij goed, dat ge eenmaal liefd’loos waart; En zonder ’t leed, dat gij mij lijden deedt, Bezweek ik thans, door mijne schuld bezwaard,
Sonnet 121: ’T Is Beter, Boos Te Zijn Dan Boos Te Heeten
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
’t Is beter, boos te zijn dan boos te heeten, Als ’t niet boos zijn de blaam niet kan ontgaan Van hen, die ons genot, naar ons geweten
Sonnet 122: ’K Draag Uw Geschenk, Uw Album, Volgeschreven
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
’k Draag uw geschenk, uw album, volgeschreven, In ’t brein, en ’k houd dit in gedachtenis, Die duurt, die ijd’len pronk zal overleven,
Sonnet 123: Nooit Stoft Ge Op Mijn Verand’Ring, Tijd! Die Bouw
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Nooit stoft ge op mijn verand’ring, Tijd! Die bouw Van pyramiden, nieuw door u gesticht, Is mij niets nieuws, dat ik verbaasd aanschouw;
Sonnet 124: Schonk Aan Mijn Liefde Zucht Naar Staat Het Leven
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Schonk aan mijn liefde zucht naar staat het leven, Dan trof haar, basterd van Fortuin, de doem, Dat ze aan Tijds liefde en haat wierd prijsgegeven,
Sonnet 125: Waar’ ’T Goed, Zoo ’K Over U Een Hemel Droeg
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Waar’ ’t goed, zoo ’k over u een hemel droeg, Opdat een ieder zie, hoe ik u diene, Een eerzuil voor u stichtte, die toch vroeg
Sonnet 126: O Gij, Mijn Lieve Jong’Ling, Gij, Wiens Hand
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
O gij, mijn lieve jong’ling, gij, wiens hand Nu ’t uurglas en de zicht des Tijds omspant, Die, bij ’t verouden groeiend, door uw schoon
Sonnet 127: In De’ Ouden Tijd Werd Zwart Niet Schoon Geacht
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
In de’ ouden tijd werd zwart niet schoon geacht, En, waar’ ’t ook schoon, het werd niet schoon geheeten; Thans wordt die hulde aan zwart alleen gebracht,
Sonnet 128: Hoe Vaak, Wanneer Uw Slanke Ving’Ren Zweven
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Hoe vaak, wanneer uw slanke ving’ren zweven, Op zaal’ge toetsen met dien zachten druk, En gij die tonenmeng’ling roept in ’t leven,
Sonnet 129: Bij ’T Plegen Is De Wellust Smaadlijk Spillen
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Bij ’t plegen is de wellust smaadlijk spillen Des geestes; ongepleegd, maar nagestreefd, Reeds één met list en meineed, booze grillen,
Sonnet 130: Uw Oogblik Is In ’T Minst Geen Zonnestraal
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Uw oogblik is in ’t minst geen zonnestraal; Bij rood koraal verwerft uw mond geen lof; Geldt sneeuw als wit, dan is uw boezem vaal;
Sonnet 131: Heerschzuchtig Zijt Ge, Wreed, In Wat Gij Doet
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Heerschzuchtig zijt ge, wreed, in wat gij doet, En ruim gebruikt ge, als schoonheid pleegt, uw macht; Gij weet nu eens: voor mijn verliefd gemoed
Sonnet 132: Ik Heb Uw Oogen Lief, Die Mij Beklagen
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Ik heb uw oogen lief, die mij beklagen, Dat uw verachting mij de ziel doorsneed, Die, diep in ’t zwart, als vrienden, rouwe dragen,
Sonnet 133: Verwenscht Dat Hart, Dat Mijn Hart Schreien Deed
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Verwenscht dat hart, dat mijn hart schreien deed Om zulk een wond, mijn vriend en mij geslagen! Was ’t niet genoeg, dat ik alleen zoo leed,
Sonnet 134: Ja, Hij Is De Uwe; Ik Heb ’T Erkend, En, Meer
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Ja, hij is de uwe; ik heb ’t erkend, en, meer, Ik stelde als onderpand mij in uw hand. Geef nu mijn troost, mijn ander ik, mij weer,
Sonnet 135: Wie Ook Haar Wensch Bezitt’, Gij Hebt Uw Wil
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Wie ook haar wensch bezitt’, gij hebt uw wil, Hebt Will daarbij en Will in overdaad; Meer dan genoeg ben ik; al zwijgt gij stil,
Sonnet 136: Is Om Mijn Aandrang Uwe Ziel Verstoord
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Is om mijn aandrang uwe ziel verstoord, Zweer aan uw blinde ziel: ik ben uw Will; Zij geeft wel toe, dat wil daar thuis behoort;
Sonnet 137: Blind Minnewicht, Wat Doet Gij Aan Mijn Oogen
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Blind minnewicht, wat doet gij aan mijn oogen, Dat zij wel zien, ja, doch niets goed en recht, Wat schoon is, weten, ’t ook te zien vermogen,
Sonnet 138: Zweert Mij Mijn Lief: Ze Is, O! Zoo Waar En Trouw
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Zweert mij mijn lief: ze is, o! zoo waar en trouw, Ik neem het aan, – al weet ik, dat zij liegt, – Opdat ze mij voor jong, onschuldig hoû,
Sonnet 139: Eisch Niet, Dat Ik Uw Billijkheid Verkond’
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Eisch niet, dat ik uw billijkheid verkond’ En zegg’: „Mijn hart verloor terecht uw gunst”; Wond mij niet met uw blik, maar met uw mond;
Sonnet 140: Wees In Uw Wreedheid Wijs; Drijf Mijn Geduld
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Wees in uw wreedheid wijs; drijf mijn geduld Niet tot het uiterst door uw hoon; het zweeg; Maar doet eens leed het spreken, dan onthult
Sonnet 141: Ik Min U, Waarlijk, Met Mijn Oogen Niet
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Ik min u, waarlijk, met mijn oogen niet, Die wel een duizend feilen in u laken; Mijn hart bemint, wat mij ’t gezicht verbiedt,
Sonnet 142: Liefde Is Mijn Zonde En Heel Uw Deugd Is Haat
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Liefde is mijn zonde en heel uw deugd is haat, Haat van mijn zonde, van mijn booze liefde; Maar zet naast mijn doen eens uw woord en daad,
Sonnet 143: Zie! Evenals Een Noeste Huisvrouw ’T Hoen
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Zie! evenals een noeste huisvrouw ’t hoen, Dat haar ontvloog’, weer op te vangen tracht, Haar zuigling neerzet, wegloopt uit haar doen,
Sonnet 144: Twee Liefden Schenken Mij Genot En Smart
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Twee liefden schenken mij genot en smart; Twee geesten heerschen in mijn geest met macht: De goede, een man, dagschoon, met edel hart,
Sonnet 145: Haar Mond, Gewrocht Van Amor’S Hand
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Haar mond, gewrocht van Amor’s hand, Sprak ’t harde woord tot mij: „Ik haat”, Tot mij, die voor haar smacht en brand;
Sonnet 146: Kern Van Mijn Zondig Stof, Gij, Arme Ziel
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Kern van mijn zondig stof, gij, arme ziel, Wat gunt ge aan ’t grillig hulsel zooveel macht, Wat kwijnt ge in banden weg, leeft zelve schriel,
Sonnet 147: Mijn Liefde Is Als Een Koorts, Die Steeds Begeert
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Mijn liefde is als een koorts, die steeds begeert Naar wat de ziekte langer duren doet, En liefst zich voedt met wat de kwaal vermeert,
Sonnet 148: Wat Oogen, Ach, Heeft Mij De Min Gegeven?
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Wat oogen, ach, heeft mij de Min gegeven? Het beeld, dat zij mij toonen, is niet waar, Of, zien zij goed, waar is ’t verstand gebleven,
Sonnet 149: Hoe, ’K Min U Niet, Verwijt Ge Mij Zoo Wreed!
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Hoe, ’k min u niet, verwijt ge mij zoo wreed! En tegen mij, mijzelf, neem ’k uw partij! Vergeet ik u, ik, die mijzelf vergeet,
Sonnet 150: O! Welke Macht Schonk U Dat Alvermogen
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
O! welke macht schonk u dat alvermogen, Dat uw onwaardigheid mijn hart regeert? Dat ik beweer, mijn oog heeft mij bedrogen,
Sonnet 151: Liefde Is Te Jong En Weet Van Geen Geweten
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Liefde is te jong en weet van geen geweten, Schoon elk ’t geweten spruit der liefde weet’; Dus, deugniet, mij mijn schuld niet uitgemeten;
Sonnet 152: Ja, Eedbreuk Pleegde Ik Door Mijn Min Voor U
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Ja, eedbreuk pleegde ik door mijn min voor u, Doch gij tweemaal: uit trouw aan mij verbraakt Ge uw huw’lijkseed, en hatend hebt gij nu
Sonnet 153: Eens Sliep Bij Zijne Toorts Cupido In
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
Eens sliep bij zijne toorts Cupido in; Dit nam een nimfjen van Diana waar, En stak de fakkel van den god der min
Sonnet 154: In Slaap Lag Eens De Kleine Liefdegod
William Shakespeare
shakespeare
Leendert Burgersdijk
burgersdijk
In slaap lag eens de kleine liefdegod, Zijn toorts, die hartontvlamster, aan zijn zij; Een nimfenstoet, die kuisch zich ’t heilgenot