Sonnet 65: Als Erts, Nog Rots, Noch Aard, Noch Wijde Zee
Als erts, nog rots, noch aard, noch wijde zee,
De wijde weegschaal houden tegen sterflijkheid,
Dan telt gewicht van schoonheid niet meer mee,
Die zich zoo licht als bloemengeur verspreidt.
O hoe zal zomers honingadem staan
In ’t woest beleg van d’al te storm’gen dag,
Als zelfs onwrikbre rots en steen vergaan,
En d’ijzren poort bezwijkt voor tijds gezag.
Ach vreeslijk lijden, waar verbergt helaas,
Tijds mooist juweel zichzelf voor zijn geweld;
Wat kracht is schoonheids lichte voet de baas,
Belet, dat zij, beroofd, wordt neergeveld?
O niets, zoo niet door Wonders tooverkracht
Uit zwarte inkt mijn lichte liefde lacht.