lovrary

Sonnet 113: ’K Zie Met Den Geest, Sinds Wij Gescheiden Zijn

’k Zie met den geest, sinds wij gescheiden zijn; En ’t oog, dat bij het gaan mijn schreden richt, Is blind ten deele; al zie het ook in schijn, Voor mij is ’t weg, want het verzaakt zijn plicht. Aan ’t harte meldt het niets van eenig ding, Van bloem of vogel, mensch of wat het ziet, Niets aan den geest, wat schoon het ook omring’, Ja, wat zijn blik ontwaart, behoudt het niet. Want wat het ook geweest zij, dat het zag, Het moge iets streelends zijn of afschuw wekken, ’t Zij kraai of duif, zee, bergen, nacht of dag, Aan alles leent het altoos uwe trekken; ’k Ben onbetrouwbaar, ja; maar wie heeft schuld? Mijn trouw gemoed, geheel van u vervuld.