Sonnet 19: Geduchte Tijd, Die Leeuwenklaauw Verlammen
Geduchte Tijd, die leeuwenklaauw verlammen
En tijgermuil 't gebit ontvallen doet,
De feniks stort in zelf ontstoken vlammen,
En maakt dat de aard met eigen kroost zich voedt!
Roep in uw vlugt den nacht of 't uchtendgloren,
Doe wat ge wilt, snelvoetige overmagt!
Met 't schoon der aard, tot kwijnen slechts geboren, -
Eén gruwel slechts ontzeg ik aan uw kracht!
O ploeg mijn Liefste 't edel voorhoofd nimmer,
Noch trek er met uw oude stift een lijn;
Verschoon haar van uw merk, en laat haar immer
Bij 't nageslacht tot Schoonheid's voorbeeld zijn.
En toch, doe 't ergst, ik zal uw woên verachten,
Een eeuwge jeugd heeft ze in mijn dicht te wachten!