lovrary

Sonnet 31: Die ’K Dood Gewaand Heb, Al Die Harten Wonen

Die ’k dood gewaand heb, al die harten wonen In uwen boezem wonderbaar vereend, Daar is ’t, dat vriendschap en haar schoonheid tronen, En allen, die ’k begroef en heb beweend. Hoe vele vrome, oprechte tranen vloten, Door mij als schatting liefdevol gebracht Aan dooden, die in u thans zijn besloten, Bewaard, en niet verloren als ik dacht! Gij zijt het graf, waar mijn begraav’nen leven; Hun zegevanen wapp’ren om u heen, Hun deel aan mij is u door hen gegeven, Hun recht op mij behoort thans u alleen. In u aanschouw ’k hun dierb’re beelden nu; Zij leven voort, mijn alles is in u!