lovrary

Sonnet 154: De Kleine Min-God Lag In Slaap Gegleden

De kleine min-god lag in slaap gegleden Met neven hem zijn toorts die harten brandt. Veel nimfen die een eed van kuischheid deden Tripten nabij, en in haar maagde-hand Heeft de allerschoonste non het vuur gevangen Dat legioenen harten had geraakt: Zoo werd de veldheer van het heet verlangen Slapende door een maagd machtloos gemaakt. Die fakkel doopte ze in de naaste bron, Zijn warmte gaf aan ’t nat een eeuwge gaaf: Het werd een bad waar men genezing won Voor tal van kwalen; ik, mijn liefstes slaaf, Zocht ze ook, maar vond er deze zeekre zin: Mins vuur warmt water, water koelt geen min.