lovrary

Sonnet 119: Hoeveel Sirenentranen Dronk Ik Reeds

Hoeveel Sirenentranen dronk ik reeds, Gestookt in kolven, hellezwart van binnen, Bij โ€™t hopen bang, bij angsten hopend steeds, En steeds verliezend, als ik dacht te winnen! Geen dolle, vloekbโ€™re dwaling, die mijn hart, Terwijl โ€™t zich zalig waande, niet beging! Wat rolden de oogen mij in โ€™t hoofd; verward Was ziel en brein, alsof me een koorts beving! Maar o! โ€“ wat zegen ook van โ€™t booze stamt โ€“ Zie nu, dat kwaad het beetโ€™re beter maakt, En liefde, schier gebluscht, maar nieuw ontvlamd, Veel schooner, feller dan te voren blaakt. Toen ik, gestraft, weer tot mijn liefde kwam, Vergoedde โ€™t kwaad mij drievoud wat het nam.